Strikte toepassing Vluchtelingenverdrag leidt tot onrecht
De strikte toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag door minister Leers schiet compleet het doel voorbij, betoogt Rien van der Toorn.
Minister Leers voor Immigratie en Asiel spreekt vandaag met burgemeester Boot van gemeente Giessenlanden. Zij verbood de politie onlangs om een Afghaan met een zogenaamd 1F-label uit te zetten.
Ik sta volledig achter het besluit van de burgemeester en roep politieke partijen, waaronder de SGP, ertoe op de zijde van Boot en die van vele andere burgemeesters te kiezen.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is bedoeld om oorlogsmisdadigers een verblijfsvergunning te ontzeggen. Het is goed dat dat juridisch mogelijk is.
Sinds 2000 wordt het wetsartikel echter stringenter toegepast. Het gevolg was bijvoorbeeld dat alle 100.000 voormalige medewerkers van de Afghaanse binnenlandse veiligheidsdienst ten tijde van het communistisch gezinde regime het label ”vermeend oorlogsmisdadiger” kregen.
Kam
Tegen deze aanscherping van de wet valt veel aan te voeren. Allereerst is het goed om te blijven benadrukken dat we spreken over vermeende misdadigers. Het is niet bewezen of zij zich ook allen daadwerkelijk hebben beziggehouden met strafbare feiten. Dat ligt niet voor de hand. Onder de 100.000 voormalige medewerkers van de veiligheidsdienst zitten ook bijvoorbeeld chauffeurs en administrateurs. Zij worden nu allen ten onrechte over één grove kam geschoren.
Een andere bezwaar is het feit dat de bewijslast wordt omgekeerd. Als vluchteling moet je bewijzen dat je onschuldig bent. Dat is de omgekeerde wereld.
Verder is de bronvermelding van de aantijgingen tegen leden van de veiligheidsdienst nooit openbaar gemaakt. De informatie is vergaard in een tijd dat de taliban aan de macht waren. Hoe betrouwbaar is dat?
Overigens kwam de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, in 2007 wel met informatie. Het is opvallend dat de UNHCR zich keerde tegen de toepassing van artikel 1F in Nederland. Ook leden van de huidige Afghaanse regering hebben herhaaldelijk verklaard dat de lijst van Afghaanse asielzoekers met 1F-status wat hen betreft geen oorlogsmisdadigers bevat.
Nederland zit met een groeiende groep 1F’ers in de maag. Het betreft ook enkele Afghaanse en Iraanse christenen die door de combinatie van hun (oude) politieke voorkeur en (nieuwe) geloofsrichting een makkelijke prooi zijn voor islamisten in hun landen van herkomst.
De toepassing van artikel 1F schiet compleet het doel voorbij. In plaats van te voorkomen dat daadwerkelijke oorlogsmisdadigers beloond worden met een verblijfsvergunning, worden vermeende schenders van mensenrechten zelf in een situatie van onrecht gebracht. Voor hen moet Nederland snel overgaan of tot strafvervolging, waardoor hun (on)schuld bewezen kan worden, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Voor dat recht komen burgemeesters terecht in actie. Den Haag doet er goed aan hen daarin te steunen.
De auteur is niet-westers socioloog en heeft een adviesbureau voor intercultureel (kerkelijk) werk. Hij is expert op het gebied van Afghanen en Iraniërs in Nederland.