Georgina Dufoix: De Heere nam mij bij de hand om de Bijbel als Zijn woord te lezen
„Nee, absoluut geen interview! Ik weiger elke journalist, van welke krant dan ook, te woord te staan.” Dit was de aanvankelijke, teleurstellende reactie van de Franse oud-minister Georgina Dufoix op het verzoek voor een interview.
Dufoix, minister van Sociale Zaken tijdens het presidentschap van François Mitterrand, sprak onlangs op een conferentie van de faculteit Jean Calvin in Aix-en-Provence. Ze had destijds slechte ervaringen met de pers en sindsdien wilde zij pertinent niet meer spreken met de media.
Als haar wordt uitgelegd dat het Reformatorisch Dagblad niet zomaar te vergelijken is met de Franse kranten, stemt zij in, onder één voorwaarde: „Als de aandacht maar niet valt op dat bloedschandaal, maar op het feit dat ik nu weet dat er niets is in vergelijking met de liefde die er is in Jezus, onze Heere. Ik had het voorrecht minister te zijn –en dat was een eer– maar niets is te vergelijken met het leven dat ik nu leid. Men kan materieel alles hebben, maar toch een grote leegheid voelen en alles missen wanneer de Heere niet je hart vervult.”
U zei eens in een lezing dat u weliswaar uit een protestants milieu komt, maar dat u eigenlijk atheïst was. Wat is er veranderd?
„Soms sta ik nog te trillen als ik besef dat ik tot geloof kwam, omdat ik zo goed weet hoe het is om níét te geloven. Ik kom uit een typisch burgerlijk milieu en bij de opvoeding werd mij wel respect voor God, Jezus en de Bijbel bijgebracht, maar eigenlijk geloofde ik niet. De Bijbel was een boek met mooie geschiedenissen, niet meer. De Heere nam mij bij de hand om de Bijbel als Zijn woord te lezen. Vanuit mijn opvoeding was ik vertrouwd met de woorden ”God is liefde”, maar dat interpreteerde ik als: ik mag doen wat ik wil en God vindt alles goed.
Toen ik 23 jaar was, stierf mijn vader door een auto-ongeluk. Dat was schokkend en ik schreeuwde het uit: „Als God liefde is, waarom kan Hij mij dan zo’n slag geven?” Voor mij was het idee ”God is liefde” weg.
De verandering kwam op mijn 34e. Ik had alles wat een mens begeerde: een gelukkig huwelijk, vier gezonde kinderen en daarbij was ik financieel welgesteld. Bovendien bekleedde ik een ministerspost, dat is in Frankrijk een eervolle positie. Ondanks dit alles voelde ik zo’n leegheid in mijn hart dat ik een geestelijke zoektocht begon die zo’n tien tot twaalf jaar duurde.
Ik hunkerde naar vervulling en zocht het overal: in trendy new-agebewegingen, in het boeddhisme, zelfs in occulte kringen. Een bevriende rooms-katholieke bisschop bracht mij in aanraking met een charismatische groep in de Rooms-Katholieke Kerk. Voor het eerst hoorde ik hier van het werk van de Heilige Geest. U moet weten dat mijn geest –zoals bij de meeste Fransen– gedrenkt is in het rationalisme van René Descartes. Maar toen leerde ik inzien dat geloven geestelijk is, iets anders dan begrijpen.
Daarna begon, onder een vreemd voorwendsel, een oude man uit evangelische kringen mij regelmatig te bellen. Vanuit mijn beschaafde opvoeding was mij bijgebracht nooit iemand te onderbreken en zeker niet een bejaarde man. Steevast eindigde hij met „Alle eer zij aan de levende God.” Steeds moest ik daarbij glimlachen, want deze uitdrukking vond ik dwaasheid. Wonderlijk, want dat zinnetje zette mij wel aan het denken. Ik begon te beseffen dat God geen gedachtespinsel, geen theoretische constructie is, maar God Die Leeft.
Ik bad en schreeuwde tot de levende God. Het was geen mystieke ervaring, maar de Heere kwam werkelijk in mijn leven. Ik ervoer hoe de Heilige Geest mij in het hart greep en dat er vrede in mij kwam. Mijn gezinsleden merkten dat ik totaal veranderd was. Mijn gedrag was veranderd en mijn natuur –en ik ben echt niet zo gemakkelijk.
Na enige tijd in charismatische kringen te hebben verkeerd, keerde ik uiteindelijk terug tot de kerk van mijn voorgeslacht. Ik kom uit een oud hugenotengeslacht, van wie sommigen tot de galeien waren veroordeeld. Hoewel ik altijd dankbaar ben voor wat ik in pinksterkringen leerde, voel ik me thuis in de Franse gereformeerde kerk, de kerk van de vervolgde voorvaderen.”
Dus het bloedschandaal en andere beproevingen kwamen na uw bekering?
„Ja, vrijwel direct na mijn bekering kwamen de beproevingen. Mijn man Antoine kreeg kanker met uitzaaiing en ongeveer in diezelfde tijd stonden de kranten bol van het bloedschandaal. Als minister werd ik verantwoordelijk gesteld voor de dood van patiënten die in Franse ziekenhuizen destijds bloed hadden ontvangen dat met het hiv-virus was besmet.
In de Franse kranten werd ik afgeschilderd als een monster, ik werd bedriegster en zelfs moordenares genoemd. In 1981 was ik vol ambitie minister geworden en ik schaarde mij achter de verkiezingsleus van Mitterrand ”verander het leven” (changer la vie). Maar mijn arrogantie en trots werden door die negatieve publiciteit behoorlijk gebroken. Ik schreeuwde het soms uit: „O God, hoe kunt U mij zo slaan vanbinnen en vanbuiten.”
Ik had geen wapens tegen dit tumult en moest leren met de geestelijke wapens van Jezus Christus te vechten. Dat ging niet zonder strijd en ik met mijn felle natuur had bijzonder veel moeite die gemene aanvallen in de pers te verdragen, maar met veel bidden en smeken, heb ik in Jezus’ kracht dit alles mogen overwinnen.”
Hoe ging het verder?
„Het geloof beheerst nu mijn hele leven tot in alle uithoeken, maar het is geen automatisme. Integendeel, geloven in een onzichtbare God, dat is niet zo simpel. Om te geloven is altijd genade nodig, want er bestaan zo veel blokkades. Wie kan als natuurlijk mens geloven dat Iemand aan het kruis jouw verlossing teweegbracht? Dat Jezus dé Weg en dé Waarheid is? Wat een moeite heb ik daarmee gehad.
Daarna kwam het liefdegebod op mij af. Sympathieke mensen liefhebben, dat gaat wel, maar antipathieke? Ja, zelfs je vijanden, zoals in mijn geval de journaliste van Le Monde die mij zo gegriefd had? Onmogelijk! Met veel strijd, met veel bidden gebeurde het toch. God gaf het.”
U gaf een lezing op een conferentie van een faculteit met de naam Calvijn. Wat is uw relatie met Johannes Calvijn?
„Ik was erg beïnvloed door de Franse filosoof Descartes. Dit rationalisme belemmerde mij om de waarheid van Gods Woord te zien. Nu waardeer ik zeker de theologie van Calvijn. Ik heb goede contacten met de hoogleraren van de faculteit Jean Calvin in Aix-en-Provence. Ook heb ik grote waardering voor dr. Henri Blocher, die het calvinistische gedachtegoed in Frankrijk verbreidt.”
U geeft veel lezingen over verzoening en vergeving en u benadrukt het belang van publieke schuldbelijdenis. Vindt u dat Frankrijk de misdaden tegen de hugenoten voldoende heeft erkend?
„Nee, officieel heeft Frankrijk nooit de wandaden tegen de protestanten erkend. Wel hebben sommige hoogwaardigheidsbekleders de fouten tegenover de Joden erkend, maar het onrecht tegen de hugenoten is nooit toegegeven.”
Levensloop
Georgina Dufoix werd op 16 februari 1943 geboren als Georgina Nègre. Georgina groeide op in Nîmes, waar haar vader eigenaar was van een autoverhuurconcern. Georgina behaalde een academische graad in de economie. Zij trouwde met Antoine Dufoix en het echtpaar kreeg vier kinderen. Toen Georgina Dufoix 23 was, overleed haar vader als gevolg van een auto-ongeluk. Zij nam samen met haar broer het verhuurbedrijf over. Tijdens het presidentschap van François Mitterrand werd ze gevraagd voor een ministerspost. Van 1981 tot 1989 is zij in vier kabinetten minister geweest, eerst minister van Gezinszaken en later minister van Sociale Zaken en tevens woordvoerster van de regering.
Bloedschandaal
In april 1991 kwam de Franse journaliste Anne-Marie Casteret met de onthulling dat hemofiliepatiënten in 1984 en 1985 in Franse ziekenhuizen ongecontroleerd bloed hadden ontvangen van donors uit risicogroepen. Door de onachtzaamheid waren 4400 hemofiliepatiënten met het hiv-virus besmet en 1750 patiënten overleden.
De verontwaardiging steeg toen bleek dat de Franse overheid donorbloed uit de Verenigde Staten geweigerd had. Bijna dagelijks berichtten de Franse kranten over het ”bloedschandaal”. Drie ministers, onder wie Dufoix, werden verantwoordelijk gesteld. Laatstgenoemde werd als toenmalige minister van Sociale Zaken verantwoordelijk geacht en beschuldigd van „onopzettelijke doodslag.” De Franse kwaliteitskrant Le Monde noemde haar een „bedriegster” en een „moordenares.”
In een reactie voor de Franse televisie noemde Dufoix zichzelf „verantwoordelijk, maar niet schuldig.” Deze uitdrukking werd nadien tienduizenden keren geciteerd. In 1999 sprak het gerechtshof Dufoix vrij. De kennis van aids was destijds gebrekkig, bovendien hadden de hoge ambtenaren uit de medische sector haar niet geïnformeerd.