1 miljard bezuinigen op ontwikkelingshulp kortzichtig
Er moet dringend een nieuwe langetermijnvisie komen op ontwikkelingssamenwerking, betoogt Frans van den Boom. Juist nu ingrijpend bezuinigen is kortzichtig.
Ontwikkelingssamenwerking dreigt ten prooi te vallen aan de bezuinigingsdrift van dit kabinet. Gisteren werd gemeld dat de onderhandelaars in het Catshuis het eens zouden zijn over een bezuiniging van 1 tot 1,2 miljard euro op ontwikkelingssamenwerking. Deze bezuiniging komt boven op de eerdere bezuiniging van bijna 1 miljard die in de periode 2011-2012 gerealiseerd moet worden. En dan komt er nog een extra bezuiniging als gevolg van de krimpende economie, omdat er een vast percentage van het overheidsbudget naar ontwikkelingshulp gaat.
Voor het kabinet is verder bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking om twee redenen aantrekkelijk: de bevolking steunt het, dus leidt het niet tot maatschappelijke onrust in Nederland. Van maatregelen als hervorming van de arbeidsmarkt en de hypotheekrenteaftrek is het effect pas over een aantal jaren merkbaar. Bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking leveren echter direct geld op. Vanuit een kortetermijnperspectief is dit dus een aantrekkelijke optie. Maar de essentie van regeren is toch vooruitzien. En het is nu juist de langetermijnvisie op internationale samenwerking en buitenlandbeleid waar veel te weinig aandacht voor is.
Veel bereikt
De afgelopen vijftien tot twintig jaar concentreerde de internationale agenda zich op armoedebestrijding. Dat had op vele fronten zijn effecten. De deelname aan onderwijs in arme landen is sterk gestegen, kindersterfte is drastisch afgenomen, pokken en polio zijn uitgeroeid, en mazelen en malaria sterk teruggedrongen, vooral dankzij ontwikkelingshulp. Maar we mogen tegelijk niet vergeten dat er nog ongelooflijk veel gedaan moet worden: 800 miljoen tot 1 miljard mensen zijn ondervoed, van wie ongeveer een half miljard keuterboertjes; 1,2 miljard kinderen lopen risico omdat ze opgroeien in een sterk urbaniserende omgeving; tientallen miljoenen mensen hebben geen toegang tot medicijnen tegen hiv/aids en andere geneesmiddelen en vaccins. En jaarlijks sterven zeker 350.000 vrouwen ten gevolge van complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling. Van hen woont 99 procent in ontwikkelingslanden.
Tegelijkertijd moeten we werken aan een nieuwe internationale agenda, die zal moeten gaan over een eerlijke verdeling van de welvaart, over duurzame sociale en economische ontwikkeling en bescherming van het leefmilieu. Het gaat om een agenda rond ”nieuwe schaarsten” en mondiaal publieke goederen. Schaarsten op het gebied van onder meer voedsel, grondstoffen en energie. Toegang tot mondiaal publieke goederen als vrede en veiligheid, schone lucht, bescherming van de zeeën en de biodiversiteit, financiële stabiliteit, gezondheid en kennis. Kortom, een langetermijnagenda die zich bekommert om onze kwaliteit van leven en die van toekomstige generaties.
Het uitvoeren van deze nieuwe agenda voor internationale ontwikkeling vergt een enorme krachtsinspanning van overheden, bedrijfsleven, wetenschap en technologie, maatschappelijke organisaties en burgers. Maar het is ook een agenda die vele kansen biedt voor innovatie en economische, ecologische en sociale groei wereldwijd.
Voor de uitvoering van deze agenda zullen de noodzakelijke middelen hoger zijn dan de middelen die we nu investeren in ontwikkelingssamenwerking (0,7 procent van het bnp). Dit geld zal op termijn echter onderdeel moeten zijn van een geheel nieuw internationaal financieringsstelsel, waarbij beleidscoherentie een centraal thema zal zijn. Dat betekent een fundamentele discussie rond de criteria voor officiële hulp en het ontwikkelen en implementeren van andere vormen van financiering. Die discussie kan niet snel genoeg starten. Die discussie zal glashelder moeten maken dat investeren in mondiale duurzame ontwikkeling onontkoombaar is en in ieders belang en het meest effectief is als dit mondiaal goed afgestemd wordt.
Voortouw
Maatschappelijke organisaties kunnen deze discussie wel aanzwengelen, maar het zijn uiteindelijk regeringen die besluiten moeten nemen. Hoe moeilijk dat ook is. Daarover liet Pascal Lamy (directeur-generaal van de Wereldhandelsorganisatie) tijdens een op uitnodiging van de NCDO recent bezoek aan Nederland, geen twijfel bestaan: de onderhandelingen over de hervorming van de wereldhandel zitten muurvast – en dat staat niet op zichzelf. Het geldt ook voor de klimaatonderhandelingen, afspraken over de mondiale gezondheidszorg, en de wereldwijde biodiversiteit. Staten zijn de eerst aangewezenen om in internationaal verband aan deze urgente uitdagingen het hoofd te bieden. Lamy deed dan ook een appel op bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om druk te blijven uitoefenen op regeringen, zodat die hun verantwoordelijkheid zouden nemen.
In tijden van crisis is het begrijpelijk als mensen eerst aan zichzelf denken en op korte termijn denken en handelen. Het risico is wel een geïndividualiseerde vorm van protectionisme en isolationisme, die leidt tot stagnatie. Maar dat geldt ook voor een land. Als Nederland zich terugtrekt achter de dijken, miskent het de grote mondiale uitdagingen die zeer urgent zijn – ook voor Nederlanders. Het zou de Nederlandse regering sieren als ze het voortouw zou nemen bij het formuleren van deze nieuwe, brede agenda rond internationale samenwerking en ontwikkeling.
De auteur is directeur-bestuurder bij de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO).