Illustrator Jaap Kramer neemt geen werk meer mee met vakantie
Tekenaar Jaap Kramer neemt geen werk meer mee op vakantie. Voor het eerst zijn de zomermaanden voor de rust. De rest van het jaar doet hij het ook rustiger aan. Maar echt met pensioen gaan zit er nog niet in. „Wij tekenaars sterven in het harnas.”
De werkkamer was gisteren nog een „puinhoop”, zegt de 75-jarige illustrator. Maar nu ziet het atelier er weer piekfijn uit. Dat moet ook wel, want binnenkort doet de bovenverdieping van de Groningse tussenwoning weer dienst als slaapplaats voor de kleinkinderen.
Op een stapel ligt een werk voor uitgeverij Koster. „Zestig tekeningen voor een boek”, vertelt Kramer. Zijn adem gaat nog zwaar van het traplopen. „Gaat volgende week op de post.”
Een olifant op de plaat steekt zijn slurf recht vooruit. Al lezend bedenkt Kramer welke scènes hij wil tekenen. In een groot archief zoekt hij plaatjes die hij daarbij kan gebruiken. „Kijk, hier is deze olifant. Ooit uit de krant geknipt.” Het hek waarachter de dikhuid staat, komt uit een foto van een dierentuin.
Het begint met een schets in potlood. Daarna tekent hij die met pen en Oost-Indische inkt. Later komt er „een kleurtje over” en kan de tekening op de post.
Het archief beslaat een hele wand tot aan het plafond. Meer dan honderd laden vol met verzamelde knipsels. Op de laden staan de onderwerpen: ”Militairen”, ”Kerkgeschiedenis” of ”China”.
Kramer pakt er een. „Hier heb je sneeuwklokjes uit Terdege.”
Is het ooit voorgekomen dat u iets niet had?
„Nee. Maar mocht dat zo zijn, dan kan ik het natuurlijk altijd omzeilen. Om voor één plaatje naar de bibliotheek te gaan, is te tijdrovend.”
Kramers knipselarchief is dus redelijk compleet. „Ik ben in 1960 serieus begonnen alles geordend op te slaan. Pas gebruikte ik zelfs nog iets uit 1956.”
Een archief aanleggen is niet alleen een kwestie van knipsels opslaan. Even belangrijk is het registreren van alle materiaal. Achter het tekenbord staat een kaartenbakje met daarop allerlei onderwerpen en de bijbehorende nummers van de archiefladen.
Behalve knipsels heeft de tekenaar „tienduizenden boeken” met afbeeldingen. Een deel staat –met een nummer op de rug– achter glas op zijn werkkamer. Hier opnieuw alle denkbare onderwerpen, van Hollandse molens tot nazi-emblemen. Enkele mensen hielpen de tekenaar om een index bij te houden van wat er allemaal in die boeken staat.
Ook de kinderbijbel ”Uw koninkrijk kome” van L. Snoek waaraan hij enkele jaren heeft gewerkt, probeerde Kramer zo historisch verantwoord mogelijk te illustreren. „De uitgever leverde hiervoor heel veel materiaal aan. En zelf had ik gelukkig ook het een en ander.”
Op tafel staat een model van het beroemde Amerikaanse marineschip USS Constitution uit 1797. „Ooit voor 100 gulden gekocht.” Verder verzamelt Kramer poppetjes van paarden, ridders en indianen. Het staat allemaal paraat om te worden getekend zodra het nodig is.
U werkt ’s zomers twee maanden in Spanje. Gaat dit grote archief dan mee?
„Nee. Ik bereidde me altijd goed voor, zodat ik wist wat ik zou tekenen. De documentatie die ik nodig had, ging mee.
Maar inmiddels werk ik in de vakantie niet meer. Tot groot genoegen van mijn vrouw. Kan ik eindelijk eens mee naar zee.”
Ooit noemde u doorwerken in de vakantie noodzaak, omdat u een keer moeite had gehad uw handigheid weer terug te vinden.
„Toen was ik waarschijnlijk niet zo geroutineerd als nu. De laatste paar jaar heb ik de zaak van juni tot november laten liggen. Maar daarna pakte ik het net zo makkelijk weer op. Voor die routine hoef ik niet meer door te gaan.”
Die handigheid oefent Kramer al vanaf zijn kindertijd. Als hij zich verveelde, zei zijn moeder: Ga maar even tekenen. „Dan was ik weer rustig.”
Kinderen die goed zijn in tekenen of muziek worden soms een beetje over het paard getild, omdat ze door hun eigen ouders worden bewonderd. Hoe was dat bij u?
„Bij ons thuis werd daar niet over gepraat. Ik tekende gewoon graag, en daarmee was het klaar. Mijn kinderen zagen ook niet dat ik iets aparts had of zo.”
Heeft een tekenaar ook last van beroepsdeformatie, zodat hij altijd let op iemands kromme neus of grote oren?
Lachend: „Daar let je altijd op. Ik herken ook veel mensen. Maar ik noem dat geen deformatie. Het is gewoon oplettend zijn.”
Tot enkele jaren geleden bracht de tekenaar elke dag acht uur op zijn werkkamer door. Op vaste uren zat hij onder het raam achter zijn tekenbord. „Om zo veel tekeningen te maken, moet je wel veertig uur per week maken. Of veertig, nou ja, dat is ook wel wat veel. Laten we zeggen: 35.”
Met die werkuren klinkt het meer als een fabriek dan een kunstzinnig atelier. Was het seriewerk?
„Ach, elk boek is weer anders. En ik heb me nooit laten opjutten. Die productiedrang kan leiden tot verlies van nauwkeurigheid, maar dat is nooit gebeurd. Ik heb altijd kunnen leveren wat werd gevraagd.
Wel heb ik steeds geprobeerd nieuwe manieren van werken te vinden. Om fris te blijven.”
Aan de hand van voorbeelden laat Kramer zijn ontwikkeling zien. „Dit is het eerste Snufboek. Hierin zijn de tekeningen vrij statisch. In het laatste Snufdeel tekende ik zelfs met een penseel, waardoor het veel losser werd. Inmiddels ben ik trouwens weer terug bij de tekenpen. Zo verander je doorlopend.”
Ook de dagindeling is niet langer gestructureerd. Bewust laat hij de teugels wat vieren. Het enige vaste element is nog de fietstocht aan het begin van de middag. „Er zijn nog altijd plekken rond Groningen waar ik niet ben geweest. Of alweer jaren terug.”
Tekenen doet hij nog maar „drie tot vier uur” per dag. „Het werk wordt minder”, licht hij toe. „Eigenlijk ben ik alleen voor uitgeverij Koster nog volop bezig. Dat is niet bewust zo gegaan. Maar het komt me wel goed uit.”
De oorzaak is niet zozeer de kleine beroerte enkele jaren geleden. „Er zijn zo veel mensen die een tia krijgen. Vorige week hoorde ik het nog van de glazenwasser. Maar het werk loopt gewoon wat af.”
Hebt u geen zin in een pensioen, zoals veel leeftijdgenoten?
„Wij tekenaars sterven in het harnas. Of mijn rechterhand zou ermee moeten ophouden. Dan heb ik natuurlijk geen keus.”
„Kijk naar Ben Horsthuis”, roept Kramer. Samen met deze andere tekenaar was hij jarenlang de toonaangevende illustrator van christelijke boeken. „Ben stierf op zijn tachtigste, terwijl hij nog volop bezig was met de serie ”Die eenvoudigen wijsheid leert”. Die heb ik toen op verzoek van de uitgever afgemaakt. In zijn stijl.”
In de jaren dat u tekende, heeft de computer zijn intrede gedaan. Gaat u ook nog een keer digitaal?
„Nee hoor, ik doe alles nog zoals in 1950. Als het klaar is, gaat het met de post weg. Met computers heb ik niets. Zolang het niet nodig is, blijf ik werken zoals ik nu doe.”
U zou uw archief misschien niet eens meer nodig hebben, omdat je via Google alle afbeeldingen kunt vinden.
„Dat betwijfel ik. Als ik wil weten welk uniform een politieagent in 1950 droeg, heb ik daar meer afbeeldingen van. Van voor- en achter- en zijkanten. Op internet vind je misschien één plaatje, maar dat is te weinig.”
Veel archieven worden tegenwoordig gescand en digitaal toegankelijk gemaakt. Is dat een idee voor uw collectie?
„Geen idee. Naast de losse knipsels gaat het natuurlijk om boeken. Ik vrees dat het geen toekomst heeft.”
Op een logeerkamer van huize Kramer heeft de tekenaar alle geïllustreerde boeken op de plank. Gerangschikt op auteur en serie. Piet Prins beslaat natuurlijk een hele rij, zowel in het Nederlands als in het Engels.
Hoeveel boeken er precies op de planken staan, weet Kramer niet. „Meer dan 600, vermoed ik. Hier staat een stapeltje dat ik nog moet opruimen.”
Zou er een tekenaar zijn die evenveel boeken heeft geïllustreerd?
„Ik zou het niet weten. Maar het lijkt mij van niet. Er zijn jaren geweest dat ik voor Den Hertog jaarlijks 25 boeken tekende. Dat gaat natuurlijk ontzettend hard. Ze konden blijkbaar niemand anders vinden.”
Door de jaren gingen ook heel wat kinderbijbels in Groningen over de tekentafel. Diverse daarvan zijn ook vertaald. „Kijk, dit is Van Dam in het Chinees, denk ik”, zegt hij, terwijl hij erdoor bladert. „En dit is Vreugdenhil – geen idee in welke taal. Hoe dan ook, mijn naam is over de hele wereld bekend.”
U hebt hier ook werk van de tekenaar Isings, in de kinderbijbel van W. G. van de Hulst. U noemt Isings vaak samen met Jetses als uw voorbeeld. Jetses heeft aan het eind van zijn leven geconstateerd dat je van tekenen allesbehalve rijk wordt.
„Dat kwam door zijn uitgever, die hem kort hield. Achteraf zag de uitgever, dat ook in zodat hij extra zorg voor Jetses’ weduwe heeft genomen. Ik heb met mijn uitgevers nooit te klagen gehad. Ik beschouw mezelf als een rijk man.
Een jaar of tien geleden heb ik besloten op royaltybasis te gaan werken. Dat betekent dat je tot 8 procent van de verkoopprijs krijgt. Dat werkt goed.
Daarvoor rekende ik met een stuksprijs voor elke tekening. Vooral in het begin had ik geld nodig. Maar had ik bij Snuf op royaltybasis gewerkt, dan hadden die boeken me natuurlijk meer opgeleverd. Daarvan zijn er vele tienduizenden verkocht.”
Zou u weer voor dit vak kiezen?
„Absoluut. Ik vind het telkens weer mooi als ik een boek met mijn werk krijg opgestuurd.”
Kramer wijst naar de kinderbijbel van Snoek, waarvan de twee delen in de huiskamer op de plank staan. „Mijn vrouw wil hier niet veel boeken hebben. Deze mogen er nog net staan. Ik ben er best trots op. Het is een geweldig product. Ik heb er jarenlang aan gewerkt, volgens een strak schema. Soms liep ik wat achter, maar dat haalde ik later weer in.”
Jeugdboeken hebben bij u nog steeds de overhand. Heeft iemand van 75 nog voeling met deze groep?
Verbaasd: „Waarom niet? Het mobieltje is het enige verschil. Wel, dat teken je er dan bij. Jongeren zijn niet anders dan vroeger. Zeker niet in onze gezindte. Uh, ik bedoel, in de reformatorische gezindte.
Ik teken ook voor verschillende leeftijden. Zeg maar: van 4 tot 40. Daarin pas ik mijn stijl aan. Dat kun je met de routine die je hebt.
Veel boeken en kinderbijbels die u tekende, hebben een boodschap, namelijk om ook de kinderen tot aanbidding van God te brengen. Hoe is het om aan dat doel bij te dragen, terwijl u zelf nogal bij uw christelijke opvoeding vandaan bent gegroeid?
„Ik pas me aan bij de wens van de opdrachtgever. Ik weet dat de rokjes niet te kort moeten zijn. Zo geldt dat voor alles. Ik heb daar geen moeite mee. Dat gaat vanzelf. Ik heb het altijd zo gedaan. Ik ben niet anders gewend.
Ik heb altijd fijn samengewerkt met christelijke uitgeverijen. Bij mij gold altijd: afspraak is afspraak. Wellicht maakte dat de samenwerking makkelijker.”
Men zegt wel eens dat mensen bij het ouder worden weer meer over het christelijk geloof nadenken. Is dat bij u ook zo?
Kramer lacht: „Nee. Daarvoor ben ik dan misschien nog te jong.”
Levensloop Jaap Kramer
Jaap Kramer werd geboren op 6 mei 1936 in Bolsward in Friesland.
Op zijn zestiende trad hij in dienst bij een reclamebureau in Leeuwarden. Zijn gebrek aan opleiding vulde hij aan met een schriftelijke tekencursus.
Het eerste boek dat hij illustreerde was ”Onder de geuzenvlag” van Piet Prins. Dat stimuleerde hem zelfstandig tekenaar te worden. Aanvankelijk was vooral uitgeverij De Vuurbaak een belangrijke klant, die alle boeken van Piet Prins liet tekenen.
In 2005 verscheen bij uitgever RECO in Groningen het lees- en kijkboek ”De illustrator geschetst” over het leven en werk Jaap Kramer.