„Ambtsdragers nemen te weinig verantwoordelijkheid voor christelijk onderwijs”
OUD-BEIJERLAND – Het staat hem „altijd wat tegen” dat het ambt van ouderling en diaken nooit in verband wordt gebracht met het nemen van verantwoordelijkheid voor het onderwijs. Prof. dr. F. A. van der Duyn Schouten: „De banken van ambtsdragers zijn in onze kerken in het algemeen goed gevuld. Maar het is heel moeilijk om schoolbestuurders te vinden.”
„Zonder zorgen ben ik zeker niet”, zei prof. Van der Duyn Schouten, lid van de Onderwijsraad en hoogleraar aan Tilburg University, gisteravond tijdens een bezinningsbijeenkomst in Oud-Beijerland. „Maar ik stel wel vast dat de grootste bedreiging voor het christelijk onderwijs niet van buiten, maar van binnen komt.”
De bijeenkomst, met als thema ”Het christelijk onderwijs op weg naar 2025”, was georganiseerd door de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk, en was de eerste in een serie van drie bijeenkomsten die op verschillende plaatsten in het land worden gehouden. Illustratief voor de „bedreiging van binnenuit” die de inleider signaleerde, was overigens het geringe aantal mensen dat de –breed aangekondigde– bijeenkomst bijwoonde: een kleine veertig.
Masterplan
Voor de gedachte dat in de Nederlandse samenleving antichristelijke elementen samenspannen om via een „weldoordacht masterplan” de laatste resten van christelijke beschaving uit de samenleving uit te roeien, is naar de mening van prof. Van der Duyn Schouten onvoldoende aanleiding.
Het lid van de Onderwijsraad schetste vervolgens verschillende ontwikkelingen die in de afgelopen decennia in het onderwijs hebben plaatsgevonden. Zoals de schaalvergroting sinds de jaren negentig. Die leidde volgens hem tot minder betrokkenheid van de ouders bij de school. Ook ging hij in op de secularisatie van de samenleving. Die heeft weinig „institutionele gevolgen” gehad voor het onderwijs. „Het grootste deel van de scholen in het primair en het voortgezet onderwijs is op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag geschoeid. De meeste bijzondere scholen zijn protestants-christelijk of rooms-katholiek.”
In dit verband wees de inleider ook op de macht van schoolbesturen. Die lijken de neiging te hebben de invloed van ouders te beperken, uit vrees dat daardoor de identiteit van de school wordt aangetast. De meeste scholen zijn dan ook niet georganiseerd als een vereniging, waarbij de leden invloed hebben, maar als een stichting. „Vanuit de politiek roept deze schier onaantastbare positie van schoolbesturen in toenemende mate irritatie op. De vraag wordt dan ook steeds vaker gehoord of met de sterke positie van schoolbesturen nog recht wordt gedaan aan de oorspronkelijke bedoeling van de grondwetgever om ouders de ruimte te bieden voor hun kinderen onderwijs te laten verzorgen dat recht doet aan hun levensovertuiging. Het recht van ouders is verschoven naar het recht van schoolbesturen.”
Ambtsdragers
Van der Duyn Schouten ziet verschillende „kansen” voor het christelijk onderwijs. Zo signaleert hij een toegenomen aandacht voor de kwaliteit daarvan. Hij wees erop dat dit de mogelijkheid biedt om kwaliteit en identiteit met elkaar te verbinden. „Daarbij is het belangrijk onze identiteit op een hedendaagse manier te communiceren.”
Ook wees hij op het „grote potentieel aan talent” onder jongeren binnen de gereformeerde gezindte die in het onderwijs aan de slag kunnen gaan. Door de toegenomen aandacht voor de kwaliteit van de lerarenopleidingen zullen ook meer christelijke jongeren gemotiveerd worden om het beroep van leraar te kiezen, zo meent hij.
Als „kans” benoemde hij verder de relatie tussen kerk en school. Mede als gevolg van de schaalvergroting in het onderwijs is die volgens hem minder hecht geworden.
In een persoonlijke ontboezeming zei prof. Van der Duyn Schouten: „Het staat mij altijd wat tegen dat het ambt van ouderling en diaken nooit in verband wordt gebracht met het verantwoordelijkheid nemen voor het onderwijs. De banken van ambtsdragers zijn in onze kerken in het algemeen goed gevuld. Maar het is heel moeilijk om schoolbestuurders te vinden.”
De verzwakte relatie tussen school en kerk ziet Van der Duyn Schouten tegelijk ook als een bedreiging. Andere bedreigingen die hij noemde zijn versplintering in het reformatorisch onderwijs, een „weinig zelfverzekerde houding” van reformatorische scholen met betrekking tot inmenging van de overheid en de houding van ouders die zich soms opstellen als ”klant” van de school.
Open toelatingsbeleid
Drs. R. Toes, directeur van het Wartburg College, locatie Guido de Brès in Rotterdam, reageerde op het betoog van Van der Duyn Schouten. „Ik waardeer de nuchtere toon, en ik waardeer ook in hoofdlijn zijn analyse als het gaat om kansen en bedreigingen”, zo zei hij. Wel wilde hij „wat observaties” toevoegen en enkele accenten anders leggen.
Grote nadruk legde Toes op de betrokkenheid van ouders bij de school. Hij ziet „met name in de laatste jaren een erosie van de betrokkenheid van de ouders.” Als mogelijke oorzaken hiervoor noemde hij dat beide ouders werken, en dat ouders zijn opgegroeid in een tijd dat gezag niet vanzelfsprekend meer is.
Ook de wijze waarop het reformatorisch onderwijs de laatste jaren met onderwijsvernieuwingen is omgegaan, noemde hij „een bedreiging.” Hierbij wees hij op de „kritiekloze wijze” waarop het zogenoemde adaptief onderwijs is aanvaard. Hierachter zit volgens hem een „positief mensbeeld” dat om een „ander type leraar” vraagt, iemand die niet vanuit de vakinhoud lesgeeft. Een gevolg hiervan is volgens hem ook een kritische houding jegens docenten.
Verder wees Toes op een bedreiging die prof. Van der Duyn Schouten niet noemde: een open toelatingsbeleid. Tegelijk signaleerde hij echter dat de statuten van de door ds. G. H. Kersten opgerichte Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs uit 1921 aangaven dat christelijk onderwijs voor alle Nederlandse kinderen open moest staan. Daarin zag Toes het ideaal van de christelijke volksschool. „Zijn we dit ideaal van de christelijke volksschool niet teveel kwijt geraakt?” zo vroeg hij. Als voordeel van een open toelatingsbeleid noemde hij dat dit kan leiden tot „een betere verankering van reformatorisch onderwijs in de samenleving.”