„…hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.”

„Jeruzalem, wat zou u gelukkig zijn indien u zelfs nog op deze dag zou bekennen wat tot uw vrede dient. Dat uw ogen nog eens geopend werden en u mocht zien en bekennen wat waarlijk dient tot uw vrede en eeuwig behoud. Maar helaas, dat ziet u nu niet. U juicht, zingt en verheugt u. U leeft in alle weelde en plezier, maar helaas ziet u uw rampzalige staat niet.”

Zo was het gesteld met de stad Jeruzalem en het Joodse volk, toen onze Zaligmaker op aarde verkeerde. Zo beklagenswaardig was hun staat, dat ook de Zoon Gods moest komen van de hemel om die met hete tranen te bewenen.

Laten we ernstig onze eigen staat beschouwen en zien hoe het met ons Nederlandse volk in deze tijd is. Als de Heere Jezus nu nog, naar Zijn mensheid, op de aarde verkeerde, zou Hij niet minder wenen en tranen storten over Nederland dan over Jeruzalem. Hij zou luid en met grote aandrang tot ons roepen: „Nederlands volk en inwoners, och, of gij het wist, nog heden, op deze dag.”

Wie heeft er ogen ontvangen en ziet hoe beklagenswaardig het er nu uitziet? Wie kan een ernstig aanschouwer zijn van Nederland zonder met de Zaligmaker te wenen?

Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen (”Biddagspredikatiën”, 1787)