Met geld doe je niet altijd wonderen
Met geld doe je wonderen, zonder geld is het… En dan volgt er een lelijk woord. Maar het is heus waar. Ook in de dienst des Heeren is een flinke gift van harte welkom. Zeker als men de touwtjes nauwelijks aan elkaar kan knopen.
Wat waren de inwoners van Kapernaüm blij dat er een hoofdman over honderd was die voor hen een synagoge bouwde. Blijkbaar gaf hij niet alleen een vergunning, maar deed ook een stevige duit in het zakje.
In onze kerkelijke gemeenten zijn ze er ook geweest en ze zijn er nog wel. In het laatste geval zijn ze als het goed is anoniem. Toch komt het vaak openbaar wie de grote gever was. In de geschiedenis van de kerk zijn er heel wat mensen geweest die met geld goed deden aan de kerk.
Wel dreigde vaak het gevaar –hoe goed de bedoelingen ook waren– van machtspolitiek. Ik denk aan de freule in Wemeldinge die een groot vermogen aan de kerk vermaakte onder bepaling dat men nooit ofte nimmer een orgel in de kerk zou plaatsen. Dat achtte ze, om met Huntington te spreken, een „ratelkast van de duivel.” In Nijkerkerveen gebeurde iets dergelijks. Daar was de conditie dat men in ieder geval elke zondag op z’n minst een gezang zou zingen.
In de oude kerk te Poortvliet betrof het een Meere-orgel dat geschonken was, op voorwaarde dat wanneer het instrument in geen zes weken zou worden bespeeld het door de schenker teruggenomen zou worden. Dat hebben ze blijkbaar in Poortvliet goed in hun oren geknoopt, want het instrument staat er nog steeds en wordt zondag aan zondag gebruikt.
Wie het ook breed had en het breed kon laten hangen was diaken Kol te Utrecht. Hij was, samen met Vlaer, bankier. Tot hun bank in 1977 opging in AMRO was deze de oudste van Nederland.
Kol had geld, maar het geld had hem blijkbaar niet. Hij wilde niet als Simon de Tovenaar de Heilige Geest met geld kopen. Evenmin zijn zaligheid, zoals men dat volgens Johannes Tetzel ooit meende te kunnen. Maar voor de zuivere prediking had hij geld over. Desnoods wilde hij er mensen voor omkopen. Socrates schijnt dat ook gedaan te hebben, geld geven als men maar naar hem wilde luisteren. Kol bood ds. P. A. van Toorenenbergen te Waarder eens 600 gulden als hij toch alsjeblieft Kohlbrugge een keer zou willen laten voorgaan in Waarder. Van Toorenenbergen hapte niet toe. Toen Kol het in Utrecht voor elkaar kreeg dat Kohlbrugge er voorging liet hij het preekbeurtenblaadje van een gouden randje voorzien.
Eens presteerde diaken Kol het om met het zwaaien van zijn beurs een poging te doen om Kohlbrugge te beroepen in de domstad. Mogelijk gebeurde het in de consistoriekamer van de dom, de vergaderzaal waar jaren eerder besloten was om Kohlbrugge het lidmaatschap van de hervormde kerk te ontzeggen. De financiële middelen waren niet toereikend om een beroep uit te brengen. Kol was bereid een eigen villa te verkopen en de wedde van de Elberfeldse pastor tot in lengte van jaren te verzekeren. Het werd als simonie gezien en het beroep ging niet door.
Met geld doe je dus niet altijd wonderen. In dit geval had het van mij gemogen.