Vreemde kostgangers verdringen inheemse soorten
Felgekleurde halsbandparkieten en schattig ogende wasbeertjes kunnen rekenen op aandacht en zelfs sympathie van voorbijgangers. Toch kent de vestiging van nieuwe dieren in Nederland nogal wat haken en ogen.
In Naturalis in Leiden is het vaak druk en rumoerig. Zeker als tientallen scholieren zich luidruchtig tussen de indrukwekkende collectie opgezette dieren begeven. Wie die drukte even achter zich wil laten, kan vluchten naar de tentoonstelling ”Nieuw in Nederland” op de vijfde etage. Daar staan twee comfortabele rode banken, waarop bezoekers in alle rust kunnen neerstrijken en luisteren naar interviews met vier exotenkenners. Die praten hen, elk in een paar minuten, bij over uitheemse (water)planten, kwallen en muggen.
De waterwaaier kennen we van de vissenkom waarin het uitwaaierende waterplantje de vis van zuurstof voorziet. Tot zo ver niets aan de hand, maar als de plant in de eerste de beste sloot belandt, begint de ellende, weet ecoloog Liesbeth Bakker. De waterwaaier doet het in de Nederlandse wateren zo goed dat hij menig waterschap hoofdbrekens bezorgt. „Knip hem in tien stukjes en binnen de kortste tijd heb je tien nieuwe planten.”
De Wageningse onderzoeker heeft ook oog voor de positieve kanten van de uitheemse soort. „De plant remt algengroei. Rond de waterwaaier is het water heel helder.” Door haar onderzoek hoopt ze te achterhalen op welke wijze de waterwaaier de Nederlandse wateren koloniseert.
Zoals veel exoten heeft de Zuid-Amerikaanse plant een hekel aan ijs, aldus Bakker. Niet voor niets komen uitheemse soorten de laatste jaren sterk op in Nederland. De geleidelijke toename van de temperatuur de afgelopen decennia zorgt voor een gespreid bedje.
Ook de Amerikaanse langlobribkwal, waarnaar zeebioloog Lodewijk van Walraven in de Waddenzee onderzoek doet, valt met zijn neus in de boter. De kwal hoort van oorsprong thuis langs de Amerikaanse oostkust en komt hier terecht doordat schepen hun ballastwater lozen. Van Walraven onderzoekt of het kwalletje een voedselconcurrent is. „Het eet kreeftjes en schelpdierlarven, ook mossellarven, en daarvan honderden per dag. Het is net een stofzuiger.”
De aanwezigheid van de ribkwallen is onvoorspelbaar. Soms manifesteren ze zich met wolken tegelijk en dan laten ze zich maanden niet te zien. Vooral na een milde winter zijn ze in het voorjaar ruim tegenwoordig. „Sinds 2006 zien we de soort elk jaar, met consequent hoge aantallen in de nazomer.”
De natuurlijke vijand van de ribkwal is de meloenkwal. „We noemen ze zwemmende ovenwanten. Het is net één grote maag.” Meloenkwallen komen in de Nederlandse kustwateren wel voor, maar zijn hier erg klein. Van Walraven verwacht dat grotere soorten net als de ribkwal met het ballastwater meekomen en op den duur de ribkwallen onder controle zullen houden.
Verstopte watergangen en gebrek aan mossellarven zijn vervelend, maar het wordt pas echt serieus als invasieve exoten ziekten met zich meebrengen. De tijgermug is daarvan een voorbeeld. Het insect lift mee met geïmporteerde banden en kan gemene virussen bij zich dragen.
Om meer inzicht te krijgen in de problematiek is vorige maand het Nederlands Expertise Centrum Exoten in het leven geroepen. Door bundeling van kennis hopen de initiatiefnemers greep te krijgen op exoten in Nederland. Het is vooral de mens die exoten Nederland binnenbrengt. Daarbij geholpen door het gebrek aan natuurlijke vijanden en de toenemende frequentie van zachte winters.
”Nieuw in Nederland” is een onderdeel van de vaste tentoonstelling van Naturalis. In de zaal hangt een wolk van voorwerpen die verband houden met nieuwkomers. Twee aanraakschermen leren de bezoeker wat bijvoorbeeld een bontjas, een vrachtschip en een rubberband met exoten te maken hebben.
In 2015 gaat het museum ingrijpend veranderen. Voor het eerst sinds de nieuwbouw in 1998 zal Naturalis zijn collectie compleet anders tentoonstellen. Nu maar hopen dat daarbij comfortabele bankjes niet zullen ontbreken.
www.naturalis.nl
www.invasieve-exoten.nl www.exotencentrum.nl
Wolf in schaapskleren
Hij ziet er schattig en aaibaar uit met zijn gestreepte staart, de Amerikaanse wasbeer die al sinds de jaren zestig in Nederland wordt gezien en vooral de laatste jaren in aantal toe lijkt te nemen. In werkelijkheid is het een geduchte rover die ook nog eens een parasiet bij zich kan dragen die een serieuze bedreiging voor de volksgezondheid vormt.
De wasbeer is een veel groter gevaar dan het ministerie van Landbouw suggereert, meent Wilfred Reinhold van het platform Stop Invasieve Exoten. Dat blijkt uit een rapportage van het RIVM uit 2008 waarop Reinhold onlangs de hand wist te leggen. „Wasberen kunnen hondsdolheid en wasbeerspoelwormen verspreiden. Met name de laatste zijn gevaarlijk voor de mens. Larven kunnen de hersenen bereiken en daar grote schade aanrichten.”
Wasberen komen van oorsprong uit Amerika en bereiken Nederland via Duitsland, waar de soort door gebrek aan ingrijpen relatief veel voorkomt. Daarnaast ontsnappen ze uit gevangenschap of worden door hun baasje losgelaten. De schuwe nachtdieren zijn de afgelopen decennia in Nederland enkele tientallen keren waargenomen. Volgens Reinhold is dat het topje van de ijsberg.