Laat besluit om Iran aan te vallen niet uitsluitend over aan Israël
Mocht een aanval op Iran onvermijdelijk zijn, dan is het onverstandig om een besluit daartoe uitsluitend aan Israël over te laten, reageert Bert de Bruin op Kortenoeven (RD 8-3).
Wim Kortenoeven, buitenlandwoordvoerder van de PVV, betoogde vorige week in deze krant „dat het uitsluitend aan Israël is om te beoordelen of Iran militair moet worden aangepakt.” Afgezien van die in mijn ogen problematische formulering – een uitdrukking als ”militair aanpakken” verwacht je alleen van iemand die geen idee heeft, of zich nauwelijks iets aantrekt, van de politieke, economische, en menselijke gevolgen van een oorlog – is er volgens mij ook inhoudelijk aardig wat aan te merken op zijn pleidooi.
Allereerst is daar de Bijbelse parallel die wordt getrokken. De gelijkstelling van de huidige Iraanse leiders met Haman dient geen enkel doel, evenmin als de parallellen die premier Nethanyahu tussen Iran en nazi-Duitsland trekt. We hebben Hitler en Haman niet nodig om te begrijpen dat Ahmadinejads dreigementen serieus genomen moeten worden, en dat Israël en het Westen geen nucleair bewapend ayatollahregime kunnen dulden.
Als er al één groot verschil is tussen toen en nu, dan is het het feit dat er nu een sterke Joodse staat is die wereldwijd goede en machtige vrienden heeft. Ironisch genoeg heb ik zelf in het verleden meerdere malen een poerimmetafoor gebruikt wanneer ik over de PVV schreef, door te stellen dat die partij en haar leider meer door haat voor Haman dan door liefde voor Mordechai worden geleid. Zie bijvoorbeeld de discussie rond de rituele slacht. Maar dat terzijde.
Kortenoeven trekt nog een problematische rechte lijn, namelijk tussen Teheran en Hamas. Alhoewel er natuurlijk contacten en verbanden tussen die beide vijanden van Israël zijn, is het dom en contraproductief om ze over één kam te scheren. Het gaat om verschillende conflicten die verschillend benaderd moeten worden: Hamas moet ‘aangepakt’ worden alsof er geen Iraanse dreiging bestaat, en vice versa.
Verder zou ik voorzichtig zijn om, zoals Kortenoeven doet, ertoe op te roepen „de Hamans van onze dagen voor een internationaal tribunaal te brengen.” Op dergelijke tribunalen moet slechts in uitzonderlijke gevallen een beroep worden gedaan. Ze kunnen helaas maar al te gemakkelijk ook tegen Israëlische politici en soldaten worden gebruikt. Vertegenwoordigers van de Israëlische regering en het leger hebben de afgelopen jaren meer dan eens met dat probleem te maken gehad.
Bommen
Mijn belangrijkste bezwaar tegen Kortenoevens betoog betreft echter zijn kernpunt: het zou uitsluitend aan Israël zijn om te beoordelen en dus te beslissen of Iran moet worden aangevallen.
Vrijwel alle deskundigen die zich openlijk over de Iraanse nucleaire dreiging hebben uitgesproken zijn het erover eens dat het soort militaire operaties dat nodig is om het Iraanse atoomwapenprogramma te stoppen (en niet slechts te vertragen) niet door Israël alleen kan worden uitgevoerd.
Een duidelijke illustratie daarvan is het Israëlische verzoek aan de VS om levering van zogenaamde ”bunkerbusterbommen”. Enerzijds je vriend om bommen en granaten vragen en anderzijds op eigen houtje op avontuur gaan en zeggen dat die vriend zich niet met jouw zaken mag bemoeien, zou een gotspe zijn. Premier Netanyahu en minister van Defensie Barak weten dat beter dan Kortenoeven.
President Obama heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat het de VS wat Iran aangaat menens is, en dat Washington er alles aan zal doen om te voorkomen dat het Iraanse regime de beschikking krijgt over nucleaire wapens. In dat opzicht denk ik dat je van een Israëlisch succes kunt spreken. Jeruzalem is erin geslaagd Washington ervan te overtuigen dat een nucleair Iran niet ‘slechts’ een bedreiging voor Israël of het Midden-Oosten vormt. En ook dat Israël zo nodig zelf het initiatief zal nemen om dat gevaar te lijf te gaan.
Volgens een recente opiniepeiling zijn de meeste Israëliërs tegen een Israëlische actie zonder Amerikaanse steun. Analyses van die peiling noemen als belangrijkste reden voor die terughoudendheid het besef, onder de bevolking, van de gevolgen van zo’n actie.
Ik ga ervan uit dat ook Israëls regering, ondanks al haar tekortkomingen, genoeg gezond verstand heeft om te beseffen dat dit land zich de politieke, economische, militaire én menselijke ”backlash” van een doldrieste eenlandsactie tegen de Iraanse atoominstallaties niet kan veroorloven.
Het is daarom aan Israëls politieke en militaire leiders om in overleg en samenwerking met de internationale gemeenschap (lees: Amerika, en wie eventueel kan en wil meewerken) te kijken en te besluiten hoe Iran van de ontwikkeling en productie van atoomwapens moet worden afgehouden. Liefst zonder een heel land ‘militair aan te pakken’. Maar mocht men hier en in Washington tot de conclusie komen dat de militaire optie onvermijdelijk is, dan zou het zeer onverstandig zijn als uitsluitend Israël over die aanpak beslist.
De auteur is historicus. Hij emigreerde in 1995 naar Israël.