Opinie

Oppassen

Er zijn aanwijzingen dat er meer kleinkinderen geboren worden wanneer opa en oma vaker oppassen. Demos (jaargang 28 nr. 2) presenteert de resultaten van een studie waarin althans voor Nederland de zogeheten ”cooperative breeding hypothesis” ondersteund wordt. Het gebruik van betaalde kinderopvang heeft dat effect op het kindertal niet.

8 March 2012 11:31Gewijzigd op 14 November 2020 19:47

Nooit eerder in de geschiedenis waren zo veel grootouders beschikbaar. De helft van de kinderen die nu geboren worden, heeft vier opa’s en oma’s. Vijftig jaar geleden was dat slechts bij een kwart het geval. Opvang van kleinkinderen door grootouders is niets nieuws. Nieuw is wel dat zij ingeschakeld worden om werkende moeders te ondersteunen. De afgelopen decennia is dat uitgegroeid tot een belangrijke vorm van onbetaalde zorg.

Gemiddeld maakt een derde van de 
gezinnen in de westerse wereld regelma-
tig gebruik van kinderopvang door opa’s 
en oma’s. Binnen Europa valt op dat in 
het noordelijke deel grootouders vaker 
oppassen, maar dat in het zuidelijke deel 
de oppas intensiever is. In Zuid-Europa 
stelt de kinderopvang nu eenmaal minder voor.

Voor Nederland geldt dat grootouders van moederszijde vaker oppassen dan grootouders van vaderszijde. In gezinnen waar de moeder werkt, past bijna de helft (42 procent) van de grootouders vaak op.

Als de pensioenleeftijd stijgt en ook oudere vrouwen een hogere arbeidsparticipatie zullen hebben, zal het voor de grootouders moeilijker worden om voor hun kleinkinderen te zorgen. De competitie om de vrije tijd van opa en oma neemt dan toe.

In Religie & Samenleving (jaargang 6 nr. 3) analyseert prof. J. A. van Belzen (Universiteit van Amsterdam) de factoren die in de eerste helft van de vorige eeuw de ontwikkeling van de godsdienstpsychologie in Nederland beïnvloedden.

Aan het eind van de 19e eeuw, toen de psychologie een zelfstandige wetenschap werd, beschouwde men de godsdienstpsychologie als een van de vele toepassingsgebieden. Een halve eeuw later was de positie van de godsdienstpsychologie echter marginaal. Inmiddels telt Nederland tien leerstoelen voor dit vak.

De Nijmeegse hoogleraar Fortmann was in 1957 de eerste, hoewel de godsdienstpsychologie voordien in rooms-katholieke kring nauwelijks aandacht kreeg. Aan 
deze benoeming lag zorg over de rooms-
katholieke moraal ten grondslag. Vanuit 
de psychologie werd nogal eens kritisch 
over religie gesproken. Het ging er nu 
om die misplaatste kritiek te ontkrachten 
en eventueel bruikbare resultaten van de 
godsdienstpsychologie te integreren in de hedendaagse rooms-katholieke moraal.

In de hoogtijdagen van de verzuiling pretendeerde men aan de Vrije Universiteit christelijke psychologie te beoefenen. Aandacht voor godsdienstpsychologie zou dan ook voor de hand liggend zijn geweest, te meer daar de theoloog Bavinck steeds meer belangstelling kreeg voor psychologie en pedagogiek.

Waterink, die benoemd was als hoogleraar psychologie, blokkeerde echter in later jaren de ontwikkeling van de godsdienstpsychologie aan de VU. De beoefening daarvan achtte hij een onmogelijkheid. Valse godsdienst kon vanuit de psychologie begrepen worden. De ware godsdienst was voor de godsdienstpsychologie een onbereikbare grootheid. Vrijzinnig protestanten dachten daar anders over.

Sociologie Magazine (jaargang 20 nr. 1) presenteert een themanummer over de dood. In Noordwest-Europa manifesteert het geloof in de onsterfelijkheid zich steeds vaker op manieren die duidelijk contrasteren met de christelijke traditie. Dat heeft te maken met de opmars van een postchristelijke spiritualiteit. De ontkerkelijking heeft lang niet altijd geleid tot de omarming van een wetenschappelijk-atheïstisch wereldbeeld. Velen geloven niet (meer) in God, maar nog wel in het bestaan van een hogere macht of kracht.

De Britse cultuursocioloog Colin Campbell signaleerde de overgang van een westers dualisme naar een oosters monisme. Zo heeft het van oorsprong hindoeïstische begrip reïncarnatie ingang gevonden in het Westen. Inmiddels gelooft tussen de 10 en de 20 procent van de Nederlanders daarin.

Daarbij is het hindoeïstische reïncarnatiebegrip, waarbij de zielsverhuizing een oneindig, willekeurig proces is, van een optimistisch, evolutionistisch perspectief voorzien. Een mens leert van de fouten die hij gemaakt heeft, zodat iedere nieuwe incarnatie een hogere trede op de spirituele ladder naar de verlichting behelst.

Er worden echter ook serieuze pogingen ondernomen om een radicaal seculiere weg naar een eeuwig leven te vinden. Transhumanisten of posthumanisten weigeren zich neer te leggen bij de onvermijdelijkheid van de dood en zoeken verlossing in wetenschap en technologie. Zo heeft men het idee om kort voor het overlijden het gehele bewustzijn te ‘uploaden’, waardoor de mens ontdaan van zijn fysieke lichaam, in principe oneindig kan voortleven binnen een computernetwerk.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer