Zwijgzaamheid christen schaadt positie van kerk in samenleving
Het is betreurenswaardig dat veel christenen zwijgen over hun geloof. De kerk verliest daardoor zeggingskracht in de samenleving, stelt D. Koole.
In een van de grote steden kwamen twee ouderlingen op het idee om op huisbezoek consequent te vragen of de bezochte persoon bij ontmoetingen met anderen wel eens iets laat blijken van wat hij of zij zegt te belijden en te geloven.
Wij zeggen dat het leven zonder de diepe waarden van het christelijke geloof onleefbaar zou zijn. Wordt er van die overtuiging in ons leven van elke dag ook iets uitgedragen? Zijn wij voor onze collega’s, buren, familie en vrienden herkenbaar als mensen die zich in alle dingen wensen te oriënteren op het Evangelie van Christus en die zich er niet voor schamen om daarvan in bepaalde situaties onomwonden blijk te geven?
De samenleving vertoont steeds sterker de neiging zich van christelijke tradities te ontdoen. Op allerlei terreinen is een beangstigende daling van het normbesef te zien. Geldt dan voor ons wat in Psalm 119:30 staat, dat ons hart ten aanzien van wat God heeft ingezet, één en ondeelbaar is en dat wij onbesmeurd en onbesmet Gods Naam in heel ons leven laten lezen?
De antwoorden die op de huisbezoeken werden gegeven, waren even eerlijk als teleurstellend. Van overdracht van de eigen geloofsopvatting was nagenoeg geen sprake. Aan een gesprek over God en godsdienstige zaken met andersdenkenden kwam men in het dagelijks leven niet toe.
De argumenten die ter verontschuldiging werden aangevoerd, vertoonden een grote variatie. Sommigen stelden dat zij het vermogen misten om hun gedachten over God en geestelijke dingen tegenover anderen in duidelijke woorden om te zetten. Een ander stelde: Hoe zal ik de weg naar God wijzen als ik er niet zo zeker van ben dat ik zelf me ook werkelijk op die weg bevind?
Of: Waar blijf ik als ik anderen op Jezus Christus wijs en zelf in alle dingen van mijn leven niet Zijn beeltenis vertoon? Ook stuitte men op de volstrekte ongeïnteresseerdheid van de onkerkelijke mens en het probleem van kerkelijke verdeeldheid.
De antwoorden op de huisbezoeken zijn waarschijnlijk symptomatisch voor de brede christenheid in ons land. Natuurlijk mag men geen onrecht doen aan al diegenen die zich, solitair of in georganiseerd verband, sterk maken voor de verbreiding van het Evangelie in onze geseculariseerde samenleving, maar het kan niet worden ontkend dat veel christenen in hun levensopenbaring God niet meer of steeds minder present stellen.
Geldt van velen van ons niet dat men nog wel van ons weet dat we tot een van de vele gereformeerde denominaties behoren, maar dat uit onze levensstijl niet is af te lezen dat wat wij zeggen te geloven en te belijden, ook werkelijk een wezenlijk bestanddeel van ons leven is geworden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de betekenis van de opzettelijke evangelisatie zoals die in georganiseerd verband plaatsvindt, mag men zonder twijfel stellen dat de grootste invloed van het Evangelie op de samenleving besloten ligt in het getuigende leven van de christen in de ontmoetingen met mensen met wie hij dagelijks omgang heeft.
Het ontbreekt ons echter maar al te veel aan drang tot en bereidheid om rekenschap te geven van de hoop die in ons is. Het schort vaak aan durf om mensen, die misschien bezig zijn af te rekenen met de laatste resten van hun godsdienstig verleden, in liefde en zachtmoedigheid tot andere gedachten te brengen.
Te weinig leeft het besef in ons dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, een ziel van de dood zal behouden en menigte van zonden zal bedekken (Jak. 5:19-20).
Nu is er wellicht iemand die opmerkt dat er toch ook zo iets is als een christelijk leven met de daad. Getuigend in de wereld staan, is toch niet alleen en misschien zelfs niet allereerst een kwestie van woorden? Van een christelijke daad gaat toch veel meer uit?
Deze opmerking is niet geheel onterecht, maar het mag nooit een alibi zijn om aan het getuigenis in woorden te ontkomen. Woord en daad zullen, als het goed is, samengaan maar het verbale getuigenis mag in elk geval niet ontbreken.
Als de dichter van Psalm 119 heeft gezegd dat hij zich aan de wet van de Heere zeer verbonden voelt, zingt hij in het 23e vers van de berijmde psalm: „dan wandel ik vol moeds op ruimer baan, omdat mijn ziel gezocht heeft Uw bevelen; dan doe ik zelfs aan koningen verstaan, hoezeer mij Uw getuigenissen strelen; dan zal ik mij niet schamen, noch Uw daan uit slaafs ontzag of dwaze vrees verhelen.”
Een kerk waarvan de leden niet (meer) getuigend in de wereld staan, heeft haar kracht in de samenleving verloren. Als we klagen over de toenemende ontkerkelijking, zal dat moeten gebeuren in de context van het afgenomen getuigenis in woord en daad van de individuele gelovigen. Want de beste missionaris is de individuele gelovige.
De auteur, voorheen werkzaam in de financiële sector, was ruim 45 jaar ouderling van de christelijke gereformeerde kerk te Den Haag-Zuid en oud-voorzitter van het landelijk comité van ambtsdragers in de Christelijke Gereformeerde Kerken.