„Dawkins is toe aan cursus wetenschapsfilosofie”
ALMERE – De bewering „evolutie is een feit”, hoeft christenen die in de schepping geloven niet in een hoek te drukken. Die uitlating deugt niet, terwijl voor een scheppingsmodel veel valt te zeggen.
Dat stelde Marc de Vries, hoogleraar christelijke filosofie, vrijdag op het congres ”Exploring the World” in Almere.
„Iemand als Richard Dawkins roept dat evolutie een feit is. Maar die bewering is onzin. Dawkins is toe aan een basiscursus wetenschapsfilosofie”, meent De Vries. Een feit –een daadwerkelijke gebeurtenis– is duidelijk onderscheiden van een paradigma –een wetenschappelijke theorie die door de meeste wetenschappers wordt aangehangen, legt de hoogleraar uit. „Dat onderscheid koesteren we binnen de wetenschapsfilosofie.” In ieder geval is de evolutie binnen de huidige wetenschap het heersende paradigma.
Zolang het gaat om toetsbare experimentele wetenschap, ziet De Vries niet direct bezwaren. Die doemen echter wel op wanneer evolutie het allesverklarende principe wordt achter het ontstaan van het heelal en de prehistorische ontwikkeling van het leven. „Geen historicus zal zeggen: Ik heb hier een algemeen principe dat gedurende de gehele vaderlandse geschiedenis algemeen geldend is.”
Met name evolutiebiologen claimen iets dergelijks volgens de hoogleraar wel. „Zij suggereren vrij te zijn van vooronderstellingen. Maar dat is onzin. Zoals een creationist uitgaat van de Bijbel, zo gaan zij uit van het ontisch materialisme: er is niets anders dan het materiële, het tastbare. Het ontisch materialisme is echter niet noodzakelijk om wetenschap te kunnen bedrijven.”
Elke wetenschapper kan echter wel uitgaan van het methodisch materialisme. „Gedurende zijn onderzoek legt hij zich beperkingen op en bekijkt bepaalde wetmatigheden vanuit zijn eigen vakgebied. Hij heeft als het ware oogkleppen op. Die beperken ook de mate waarin hij als wetenschapper uitspraken kan doen over zaken die buiten zijn vakgebied liggen.”
De wetenschapsfilosofie stelt de evolutietheorie voor nog meer problemen, vervolgt De Vries. „De metingen bestrijken honderden jaren, terwijl de conclusies gaan over miljoenen jaren, die ver buiten het meetbereik liggen. Dat mag je alleen doen wanneer er geen enkele aanleiding is om veranderingen te veronderstellen.”
Hij noemt het merkwaardig dat aanhangers van evolutie zo veel waarde hechten aan deze extreme extrapolatie. „Het maakt de evolutietheorie enorm kwetsbaar. De onzekerheden zijn erg groot. En terug in de tijd kun je niet. Dat is het principiële verschil met experimentele wetenschap.”
Dat de evolutietheorie de enig geldende verklaring voor de waarnemingen zou zijn, is bovendien niet waar, vervolgt De Vries. „Het tweede dogma van Quine stelt dat voor elke wetenschappelijke theorie in principe een concurrerende theorie denkbaar is. Dat biedt mogelijkheden voor een scheppingsmodel.”
Dat het scheppingsmodel in de wetenschappelijke wereld nauwelijks voet aan de grond krijgt, wijt de hoogleraar aan de structuur van de wetenschappelijke wereld. „Het spel van macht en invloed zit het scheppingsmodel in de weg.”
Zijn grootste zorgen spitsen zich momenteel toe op de houding van theologen ten aanzien van de natuurwetenschap. „Ik zie gereformeerde theologen dogma’s schrappen om de kerkleer in overeenstemming te brengen met de evolutietheorie.” Dat begint volgens hem met het oprekken van de zes scheppingsdagen tot perioden. „Maar God eist de naleving van het sabbatsgebod, met de scheppingsweek als belangrijkste argument.”
Nog ingrijpender vindt De Vries dat ze stellen dat Adam niet de eerste mens was en dat de dood er was voor de zondeval. „Theologen wringen zich vervolgens in allerlei bochten om aannemelijk te maken dat de dood „zeer goed” was in Gods ogen. Zolang ze niet met betere verhalen komen, is de evolutietheorie voor mij niet verenigbaar met de Bijbel.”
Reactie De Vries na plaatsing artikel:
Allereerst complimenten voor de samenvatting van de lezing die ik op 2 maart gaf. Het is niet eenvoudig een wetenschapsfilosofisch betoog voor een krant samen te vatten. Omwille van de gevoeligheid van de materie wil ik nog een paar dingen in het verslag corrigeren.
Ik heb gezegd dat niet alle evolutiebiologen uitgaan van ontisch naturalisme (het niet bestaan van boven¬natuurlijke oorzaken). De theïsten onder hen doen dat niet.
Ik heb niet gezegd dat gereformeerde theologen dogma’s schrappen. Ik heb mijn zorg erover uitgesproken dat er zijn die zonder een gedegen theo¬logische onderbouwing alternatieve leerstellingen suggereren.
Door het weglaten van het laatste deel van mijn lezing kan het verslag de suggestie wekken dat ik een creationistisch standpunt inneem. Dat is niet het geval. Ik heb laten zien dat enkele wetenschapsfilosofische bezwaren tegen de evolutietheorie ook gelden voor de creatiemodellen. Ik meen daarom dat de wording van hemel en aarde zich buiten het bereik van ons natuurwetenschappelijk instrumentarium bevindt. Ons rest slechts om Psalm 8 te leren zingen. Daarbij verbleken alle wetenschappelijke modellen over het gebeuren dat in Genesis 1 wordt beschreven.
Prof. dr. Marc J. de Vries
Papendrecht