Evangelieliefde
Mattheüs 5:4a
„Zalig zijn die treuren…”
Wij moeten over de zonde treuren als over onze hoogste ondankbaarheid. God zendt Zijn Zoon om ons te verlossen en Zijn Geest om ons te vertroosten, en wij zondigen tegen Christus’ bloed, en tegen de genade van de Geest. Zullen we dan niet treuren? We klagen gauw over de onbeleefdheid en ondankbaarheid van anderen. Zullen wij dan onze eigen ondankbaarheid jegens God niet ter harte nemen? Kan de Heere niet tegen ons zeggen, zoals er geschreven is in Zacharia 13:6: „Het zijn de wonden, waarmee Ik geslagen ben in het huis van Mijn liefhebbers!”
Israël nam de juwelen en oorringen om daarvan een gouden kalf te maken. De zondaar neemt de juwelen van Gods genade, om die tot zonde te misbruiken. Ondankbaarheid verft de zonde. Daarom heten zij „zonden als scharlaken” (Jesaja 1:18).
Zonden tegen de Evangelieliefde bedreven, zijn in zekere zin erger dan de zonden van de duivelen. Want hun was nooit genade aangeboden. Wanneer wij over de zonde als een zaak van de hoogste ondankbaarheid wenen, is dat een evangelische droefheid. De zonde verhindert onze gemeenschap met God. Maria weende vanwege Christus’ afwezigheid (Johannes 20:13): „Zij hebben mijn Heere weggenomen.” De zonden hebben onze Heere weggenomen en ons van Zijn zoete tegenwoordigheid beroofd.
Thomas Watson, predikant te Londen (”De zaligsprekingen”, 1675)