Dominee, en nog altijd een sukkel
Ik las eens een interview met een predikant die jarenlang in dezelfde gemeente stond en met emeritaat ging. Hij ontboezemde op heel simpele wijze dat de Heere God niet zo veel plezier van hem had gehad. Dat interview raakte me. Meer dan die vraaggesprekken waarvan de zelfgenoegzaamheid afdruipt.
Ooit schreef ds. G. A. van der Brugghen (1848-1928) een autobiografie onder de titel ”Vijfmaal dominee en nog altijd een sukkel”. Met vijfmaal dominee bedoelde hij vijfmaal verbonden te zijn aan een gemeente, te weten die van Est, Boxmeer, Vorchten, Beetsterzwaag-Beets en de Belgische zendingskerk te Brussel, waar hij veel aan straatprediking deed. Deze predikant maakte er geen geheim van dat zijn ambtelijke bediening er een was met vele gebreken. Vooral het preken was voor hem een nachtmerrie.
Van der Brugghen tekende bij elke gemeente die hij diende aan welke boeken hij buiten de preekvoorbereiding bestudeerde. In de periode van Est waren het vooral de geschriften van Luther die hij las. Hier maakte hij een kanttekening bij: „Er is onder de schrijvers niemand die mij zo veel geeft als Luther. Het leeft alles bij hem.”
Maar zelf ontbrak het hem heel vaak aan inspiratie. Hij maakte er geen geheim van dat hij in de gemeente Est, als hij zelf helemaal niets had, wel eens preken voorlas van Nicolaas Beets of een preek vertaalde van Spurgeon, die hij dan voordroeg. Zelfs presteerde hij het om in Beetsterzwaag, toen hij geen preek af kon krijgen, ter compensatie het hele evangelie van Marcus maar voor te lezen. Men zou het in die gemeente, die uit vele analfabeten en onkundigen bestond, toch niet opmerken…
Anders dan Winston Churchill –die eens zei dat hij wel eens droomde van zijn begrafenis waarop allerlei toespraken gehouden zouden worden te zijner ere– was het met Van der Brugghen. Hij schreef met het oog op zijn naderend einde: „Door mijn leven heen gaat als een lang, lang aangehouden gehuil en geween! Armoede. Ziekte. Gedruktheid in ’t hoofd. Hooikoorts. Onbevredigde begeerten. Onvervulde wensen. Kwaadheid. Naargeestigheid. Traagheid. Vergeefse pogingen om iets te leren. Door iedereen voorbij gestreefd. Afgunst. Verdriet. Ontevredenheid. Het zoeken op verkeerde wegen. Zonde. Duisternis.”
Even later: „Het kan wel zijn dat God ’t nuttig voor mij vindt dat de grote aanklager mij bezoekt, van mijn zwakheid gebruik makende om mij benauwd te maken door mijn oude schuld en zonden mij voor ogen te stellen. Zo bid ik u dan, gij, die om mijn sterfbed zult staan, mij te herinneren aan het Lam Gods dat de zonder der wereld en ook de mijne heeft weggedragen aan ’t kruis.”
Ds. Joh. van der Poel zei eens dat hij zijn eigen preken gedurig moest afkeuren. Maar eerlijkheidshalve vervolgde hij het moeilijk te kunnen accepteren als anderen het deden. Blijkbaar had Van der Brugghen er minder moeite mee. Zijn vrouw had voortdurend iets op zijn preken aan te merken. Hij schreef: „Heil den prediker, die zoo’n vrouw heeft, eenen die niet prijst, maar steeds kritiseert.”