In actie voor gekooide Aziatische meisjes
Wie seksueel misbruik van kinderen zegt, denkt aan pedofielen in de kinderopvang en aan ontspoorde priesters. Toeristen, die kunnen er ook wat van. Met bussen vol komen ze naar de Thais-Birmese grens om zich te vergrijpen aan meisjes van zes, tien jaar oud. In het noorden van India doen Ina van Laar en haar Indiase echtgenoot er alles aan de kinderen vrij te krijgen.
Waar zijn hier de meisjes? Dat was de vraag die opkwam bij Indiase zendelingen die in de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw aan weerszijden van de Indiase noordgrens –in landen als Birma, Nepal en Bhutan– van dorp naar dorp trokken om er het Evangelie te verkondigen. De reden van het meisjestekort kwam algauw boven water: de meisjes waren verkocht aan tussenhandelaren voor de seksindustrie.
De uit Lunteren afkomstige Ina van Laar heeft er haar levenswerk van gemaakt om deze kinderen uit de gruwelijke greep van pooiers te krijgen. Samen met haar Indiase echtgenoot Benjamin runt ze Grace Rescue Mission, een organisatie die nu zo’n zestien jaar actief is. Onder andere de in Nederland gevestigde stichting Hart voor India (hartvoorindia.nl) behartigt de belangen van de twee.
Straatarme families in geïsoleerde dorpjes, ver weg van de bewoonde wereld, blijken een gemakkelijk doelwit voor opkopers. Ouders beloven hun kinderen een gouden toekomst als ze hen meegeven. Die komen immers bij rijke families terecht –zo wordt hen voorgehouden– en gaan fungeren als een levenslange bron van inkomsten.
De werkelijkheid is een andere. De meisjes –geselecteerd op een leeftijd van zes tot twaalf jaar– verdwijnen voorgoed uit het leven van hun ouders en worden doorverhandeld naar bordelen in omringende landen. Van Laars schatting is dat er „maandelijks tussen de 35.000 en 41.000 kinderen” worden verhandeld vanuit het grensgebied met Birma, Nepal en Bhutan – een onwaarschijnlijk hoog aantal.
Opkopers trekken door de dorpen op zoek naar meisjes, om die vervolgens via vaste routes naar buurlanden als Cambodja, India en vooral Thailand te transporteren. Om controleurs bij de grens te misleiden doen handelaren zich daar voor als ouders van de kinderen, of ze weten de douaniers met geld om te kopen.
Ook in het grensgebied zelf krioelt het van de bordelen. Zo’n 6000 zijn er langs de Thais-Birmese grens, weet Van Laar, en elk bordeel telt –naast (bijna-)volwassen meisjes– tussen de 25 tot 30 kinderen van zes tot twaalf jaar oud. Reisbureaus organiseren vanuit Bangkok en andere Thaise steden groepsreizen voor op seks met kinderen beluste toeristen, van wie 70 procent een Europese achtergrond zou hebben. Van de overige 30 procent is 10 procent Japanner. Beruchte afnemers van kinderseks zijn het: Japanse mannen die vurig geloven dat seksuele gemeenschap met een meisje van die leeftijd potentieverhogend werkt. Dit bizarre bijgeloof is terug te vinden in de prijzen: rond de 1000 dollar voor een maagdelijk meisje. Na die eerste keer zakt haar prijs tot rond de 250 dollar.
Zodra meisjes uit dorpen zijn weggehaald, worden ze tijdelijk opgesloten in speciale huizen voor een proces van „seasoning”(gewenning). In feite komt het neer op het africhten van de kinderen voor het werk in de bordelen. Hun wil wordt gebroken door de kinderen te mishandelen, uit te hongeren en te vernederen, net zolang tot het willoze lammetjes zijn geworden die alles doen wat hun superieuren (en klanten) zeggen.
Opkopers en handelaars ondervinden geduchte tegenstand van de Grace Rescue Mission van Ina en haar man. Het team bestaat uit een groep van 39 medewerkers. De meesten zijn in het gebied geboren (het merendeel werd ooit zelf misbruikt) en kennen de situatie in de dorpen haarfijn. Zij zijn allereerst de oren en ogen van de organisatie. Zodra er in een dorp opkoopacties op komst zijn, of wanneer een nieuwe lichting meisjes in een seasoninghuis is gearriveerd, geven ze dat aan Benjamin door.
Vervolgens is het dan zaak snel actie te ondernemen. Bijvoorbeeld door in een dorp de meisjes voor hogere bedragen op te kopen, voordat de handelaren er arriveren. Of ze doen zich voor als opkopers op de vaste locaties aan de grens waar meisjes worden doorverhandeld.
Een andere tactiek is zich als klant te melden bij een van de bordelen langs de grens en daar om jonge meisjes te vragen. Zodra de deur achter hen dicht gaat en een teamlid alleen met een kind is, wordt het gerustgesteld en tot rust gebrácht: met kalmeringsmiddeltjes en zelfs chloroform in hun thee. Daarna is het: wegwezen, mét de kinderen.
Vanwege de vaak lange en moeizame tochten door jungleachtig terrein zijn bevrijdingsacties als deze slopend voor de deelnemers, en ook nog eens riskant, want opkopers en pooiers laten het er vaak niet bij zitten zodra ze merken dat de meisjes zijn verdwenen.
Actie wordt er ook ondernomen tegen echte klanten. Dor hen op de foto te zetten zodra ze bij bordelen arriveren of er vertrekken. Die opnamen worden vervolgens doorgestuurd naar internationale organisaties als de VN, om de internationale betrokkenheid bij deze misstanden onomstotelijk aan te tonen.
Is een meisje eenmaal bevrijd, dan moet het belangrijkste werk nog beginnen, is de overtuiging van Ina en haar echtgenoot: haar echte bevrijding –een geestelijke– moet dan immers nog komen: hun hartelijke bekering tot het christelijk geloof.
Bidden, zingen en lezen als therapie
Zwaar getraumatiseerd en voor de rest van hun leven verknoeid. Dat zou je denken van meisjes die op hun achtste of elfde jaar systematisch zijn misbruikt. Voor de 678 kinderen die nu worden opgevangen in een van drie opvanghuizen van Grace Rescue Mission in India, gaat dat absoluut niet op, verzekert Ina van Laar.
In de zestien jaar dat de opvanghuizen er zijn, is er niet of nauwelijks een psycholoog of maatschappelijk werker aan te pas gekomen om ‘bevrijde’ kinderen op het goede spoor te brengen, vertelt ze.
Wat dan het geheim is van hun herstel? De kinderen zelf. „Steeds weer zijn het de oudere meisjes die pas gearriveerde kinderen bij de hand nemen. Iedere dag met hen de Bijbel lezen, zingen en bidden.”
Van Laar zag het zelf aan – met zweet in haar handen, hoe een angstig meisje, dat ’s nachts nachtmerries had en stuiptrekkend in bed lag, tot rust kwam doordat de andere meisjes om haar heen kwamen staan en onophoudelijk voor haar begonnen te bidden.
„De Heere God Zelf werkt door die kinderen heen, dat heb ik vele keren met eigen ogen gezien.” Ze noemt als voorbeeld Esther, een misbruikt meisje uit Nepal. „Esther was bezeten en zei tegen de andere meisjes: Ik ben een hindoegod en jullie moeten mij aanbidden. Door veel met en voor haar te bidden is ze daarvan verlost.”
Van Laar noemt een ander meisje dat bij haar bevrijding werd geraakt door kogels, afgevuurd door opkopers. „Toen ze bij ons kwam, heeft ze drie maanden gezwegen, helemaal niets gezegd. Totdat ze het Bijbelverhaal hoorde over de overspelige vrouw. Waarin Jezus zegt: Wie zonder zonde is werpe de eerste steen op haar.” Toen kwam ze los en vroeg: Leeft die vrouw nog? En die Jezus, leeft ook Hij nog? Het meisje was nog maar zeven, maar ze voelde heel goed aan dat het zó fout was wat er in die bordelen gebeurde.” Weer een ander meisje zat voor haar bevrijding in een kooi waarin ze niet rechtop kon staan. Wekenlang heeft ze in het opvanghuis krom gelopen. Bij tal van meisjes zijn operaties nodig om de verwondingen aan hun geslachtsdelen te verhelpen.
Intussen willen weinig kinderen graag terug naar hun ouders in de dorpen. Wel leeft er volgens haar bij veel meisjes het verlangen zich in te zetten voor het werk van de organisatie –bijvoorbeeld als evangelistes of bevrijders van meisjes– en om in die rol terug te gaan naar hun geboorteplek.