Animo bij jongeren voor ambtelijk werk te gering
Een lintje voor 25 jaar bestuurswerk of het 40 jaar bekleden van een ambt. Het komt voor. Geregeld. Maar is het ook wenselijk? Kanttekeningen bij een reeds lang bestaande trend.
Levenservaring is veel waard. Zeker als het gaat om het leiden van een vereniging, stichting of ingewikkelde organisatie. Mensen die in het verleden voor hete vuren hebben gestaan, branden immers niet zo gauw hun vingers. Door hun levenswijsheid zijn oude rotten in het bestuursvak de aangewezen mensen om lastige kwesties op te lossen.
Ervaren ouderlingen en diakenen zijn in het algemeen een zegen voor de kerk. Zeker als het zowel geestelijk als praktisch „geoefende mannen” zijn. Met hun gaven en levenswijsheid kunnen zij de gemeente tot groot nut zijn, zo stelde ook de Duitse predikant ds. J. Motschmann donderdag in deze krant. Daarom moet de kerk zuinig op hen zijn. Een voorrecht als een kerkenraad enkele doorgewinterde mannenbroeders in de kerkenraadsbanken heeft zitten. Kortom, ambtelijke en bestuurlijke ervaring zijn vaak goud waard.
Gefluister
Toch is het niet alleen maar goud wat er blinkt. Het komt voor dat mensen in een bestuur blijven zitten terwijl hun omgeving eigenlijk vindt dat ze beter op kunnen stappen. Het enige probleem is dat niemand dat hardop zegt, maar onderling wordt er al lang en veelvuldig gefluisterd dat de desbetreffende bestuurder zijn tijd wel heeft gehad. Alleen als het op stemmen aankomt, krijgt de man of vrouw toch weer een meerderheid; het is zo zielig om iemand weg te stemmen. Dat zou van ondankbaarheid getuigen. En zo blijft een organisatie zitten met een gedulde bestuurder.
Hetzelfde kan gebeuren bij de verkiezing van ambtsdragers. Het niet stemmen op een herkiesbare broeder wordt nog altijd ervaren als een slecht signaal. Men ziet het als een teken dat het rommelt in de gemeente. Daarom stemt menig lid –bijna automatisch– toch maar voor de herkiesbare broeder.
Het zijn menselijke overwegingen die zo de doorslag geven. Terwijl ieder lid dat een stembriefje invult, zou moeten beseffen dat het bij de verkiezing van kerkelijke ambtsdragers om geestelijke zaken gaat: het heil van de gemeente staat op het spel!
Er zijn verschillende redenen om paal en perk te stellen aan de zittingstermijn van bestuurders en ambtsdragers. Calvijn achtte het wenselijk dat kerkelijke ambtsdragers periodiek zouden aftreden. Dat voorkwam tirannie en hiërarchie. De invloed van de gemeente op de kerkelijke regering werd vergroot. En bij periodieke aftreding maakten mannen plaats voor anderen, zodat de verschillende gaven en krachten binnen een gemeente tot openbaring konden komen. De bepalingen in de gereformeerde kerkorden om periodiek af te treden, liggen in het verlengde van die gedachte.
Was het aanvankelijk zo dat aftredende ambtsdragers niet direct weer herkiesbaar konden zijn, al spoedig haalde de praktijk deze regel in. Er was gebrek aan geschikte kandidaten en daarom wilde men graag de zittende broeders opnieuw kiezen.
In sommige kerken is het alleen mogelijk om een- of tweemaal herverkozen te worden; in andere kan dat steeds weer opnieuw. Belangrijk is te beseffen dat men in beide gevallen afwijkt van de oorspronkelijke regel. Het is een praktijk die uit de nood is geboren. Hoe vruchtbaar ook het werk van een lang zittende ambtsdrager mag zijn, het is een teken van armoede als er geen geschikte mannen in de gemeente zijn die zijn plaats kunnen innemen.
De gedachte van Calvijn dat het belangrijk is dat er roulatie is onder ambtsdragers opdat de verschillende gaven en krachten tot bloei komen, kan ook richtinggevend zijn voor besturen. Het is verfrissend als nieuw bloed het bestuurscollege binnenstroomt. Het voorkomt ook dat praktijken ontstaan die onverstandig zijn.
Juist de nieuwkomers houden vaak met hun kritische vragen de ervaren bestuurders scherp. Daarvoor moet ook ruimte zijn. Het is daarom veelzeggend als van nieuwelingen in een bestuur verwacht wordt dat ze het eerste jaar alleen maar luisteren en het tweede slechts fluisteren. Dan is er iets mis met de bestuurscultuur.
Animo
Verversen, wisselen, verjongen. Het zijn prachtige termen. Het zijn ook idealen die zeker moeten worden nagestreefd. Echter, er is een probleem. Een fors probleem. Wie geeft zich vandaag de dag nog voor bestuurswerk dat meer dan één avond per maand kost? Binnen verschillende kerken kan dezelfde vraag gesteld worden als het gaat om de vervulling van de ambten.
De animo is vaak niet groot. Allerlei privébelangen gaan voor. En die betreffen niet alleen de zorg voor het gezin, maar ook de behoefte aan ontspanning en vrije tijd. Onmiskenbaar zijn dat belangrijke zaken voor het welbevinden van een mens. Maar het dienen van het algemeen belang, van de gemeenschap of –nog belangrijker– de gemeente, stelt wel indringende vragen aan mensen met gaven voor bestuur en ambt. Wanneer op hen een beroep wordt gedaan om een ambt of een taak op zich te nemen, is het ook een hele verantwoording om daar gemakkelijk voor te bedanken.
De dichter van Psalm 45 noemt het een zegen dat in plaats van de vaderen de zonen zullen zijn. Zou het geen teken aan de wand zijn dat vandaag de dag op het gebied van ambtswerk en besturen zo weinig zonen in de voetsporen van hun vaderen treden? Jongeren kunnen wel eens mopperen op die ouderen die niet van het pluche te krijgen zijn, maar dan zullen ze eerst zelf moeten oprijzen van het bed van onbekommerdheid en gemakzucht.
De auteur is hoofdredacteur van deze krant. Reageren? goedbekeken@refdag.nl