Kreunend en krakend breekt de ijsvloer
Krakend en piepend breken enorme ijsschotsen doormidden. De ijsbreker ploegt dwars door de bevroren ijsvloer. Rijkswaterstaat houdt ook het Twentekanaal open.
Een koude bries blaast over de ijsvlakte. Buiten is het een graad of 8 onder het vriespunt. Binnen brandt de kachel. De adem van de opvarenden beslaat tegen de koude ruiten van de stuurhut.
De Auke stoomt op. Kapitein Lub Kapitein geeft zijn sleepboot de sporen. De 850 pk zware motor duwt de 23 meter lange ijsbreker dwars door de ijsmassa. De schroef, 1,70 meter in doorsnee, maalt in het rond.
Het ijs kreunt en kraakt. Enorme ijsschotsen schieten los en schuiven over andere platen. Voor de boeg van de Auke scheurt het ijs, breekt, schiet omhoog en verdwijnt langszij. In een eindeloos refrein.
„Het ijs is zo’n 15 centimeter dik”, schat Sander Wels, adviseur verkeersmanagement van Rijkswaterstaat. De massieve ijsvloer blijkt op verschillende plaatsen echter aanmerkelijk dikker. „Er ontstaat een dikke massa als schotsen over elkaar heen schuiven”, legt Wels in een geel fluorescerende winterjas uit.
Langzaam verdwijnen de twee statige torens van de Sluis Hengelo uit het zicht. Het pakweg 50 meter brede Twentekanaal ligt zo ver het oog strekt vol met blokken, klompen en schotsen. Een paar meeuwen vliegen klapwiekend rond.
Rijkswaterstaat zet twee ijsbrekers in om de vaarweg Eefde-Hengelo open te houden. De een voor de opvaart, de ander voor de afvaart. De Auke is onderweg om een vastgevroren schip uit een haven te bevrijden.
Het 60 kilometer lange Twentekanaal moet openblijven voor de binnenvaart, benadrukt Wels. „Elk jaar maken zo’n 16.000 schepen gebruik van deze vaarweg. Vooral voor containers, maar ook voor veevoeder, zand, grint en oud ijzer.”
Het volledig dichtvriezen van de vaarroute heeft grote gevolgen. „Als een schip met honderd containers zijn opdrachtgever niet kan bereiken, dan betekent dat er honderd vrachtwagens over de weg extra bij komen.”
De Auke schudt en stampt. De sleepboot trilt onder het gewicht van het bevroren water. „Prachtig mooi werk”, glundert kapitein Kapitein. „Vroeger als jongetje mocht ik van de buurvrouw het ijs op de vijver nooit kapotmaken. Nu krijg ik opdracht het ijs te breken. En ik krijg er nog voor betaald ook.”
De sleepboot is speciaal gebouwd voor dit ijzige werk. De voorsteven loopt schuin op, waardoor de boeg elke keer op het ijs terechtkomt. De ijsvloer breekt onder het gewicht van het schip. De snuit van de ijsbreker is versterkt door de spanten extra dicht bij elkaar te plaatsen.
Kapitein vaart op en neer. „We breken eerst de vaargeul open. Vervolgens draaien we om en maken de geul een stuk breder.” Veel moeite kost het de Auke niet. „Als het moeilijker wordt, begint-ie vanzelf te steigeren.”
De sleepboot vaart normaal met een vaartje van 20 kilometer door het water. Met de middelzware ijsgang beperkt Kapitein de snelheid tot maximaal 10 kilometer per uur. „Kijk, we varen nu 6,8 kilometer per uur. Als we er met grof geweld doorheen varen, brengen we te veel schade toe aan de oevers en schepen.”
Op het moment dat de ijsbreker de vloer in stukken heeft gebroken, vriezen de stukken alweer aan. „Het water tussen de losse schotsen bevriest direct weer. In een uur tijd is er al 1 centimeter ijs gegroeid.” Na het eerste uur verloopt de ijsgroei trager. „Je blijft bezig. Maar dat is juist het mooie van dit werk.”
Opeens slaat een van de bemanningsleden alarm. Op een schots zit een vogel. Het beestje klapwiekt wanhopig. De meeuw zit muurvast. De bemanning bedenkt zich geen moment. De schipper stopt de motoren.
Kapitein pakt een lange plank en legt deze op het ijs. De meeuw klapwiekt van angst. Eerst trekt de schipper een zwemvest aan. En hijst hij een dikke scheepstros om zijn middel. Veiligheid voor alles.
Dan stapt hij overboord. Via de plank, naar de meeuw. Met gevaar voor eigen leven zet Kapitein zich in voor de meeuw. Het beestje blijkt echter op een dikke ijsschots stevig vastgevroren te zitten.
Venijnig pikt de meeuw in de handen van de schipper. De bonk geeft geen kik. Geconcentreerd richt hij zich op zijn reddingsactie. Duwen, trekken. En ja, dan schiet de meeuw los.
De schipper stapt trots met zijn buit aan boord. „Zo die mag eerst even op adem komen”, zegt hij, terwijl hij het beestje aan dek zet. „Hij zat met z’n billen vastgevroren op het ijs.” De meeuw klappert met z’n vleugels. Een matroos haalt wat broodkorsten. Een klein uur later neemt de vogel de benen.
De winter verdwijnt voorlopig, het ijs blijft vooralsnog. „Als de dooi nu doorzet, tref je over tien dagen nog grote schotsen aan. We blijven breken. Als je niet breekt, kom je er niet meer doorheen.”