Spreiding van leerlingen
De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs in Ede op de vingers getikt omdat zij het aantal leerlingen voor wie het Nederlands een tweede taal is, op haar scholen beperkt tot 15 procent van het totaal. In de praktijk zijn dit vooral allochtone leerlingen. Als zich te veel kinderen die van huis uit een andere moedertaal hebben voor een bepaalde groep aanmelden, verwijst de school hen door naar een andere instelling van de vereniging.In de praktijk betekent dit vaak dat ouders dan aankloppen bij een openbare school. De openbare scholen in Ede duchten dat daardoor op termijn in het openbaar onderwijs zwarte scholen zullen ontstaan.
De christelijke schoolvereniging voert haar spreidingsbeleid met het argument dat te veel allochtone leerlingen in een groep de integratie en de kwaliteit van het onderwijs schaden. De CGB vindt dat de vereniging onvoldoende hard kan maken waarom zij het percentage van 15 hanteert.
Algemeen wordt erkend dat door een oververtegenwoordiging van allochtone leerlingen in een groep de kwaliteit van het onderwijs en de integratie in het gedrang kunnen komen. In alle discussies van de achterliggende jaren over zwarte scholen is daar door deskundigen, politici en mensen uit het onderwijsveld zelf steeds op gewezen. Ook de commissie acht „het niet uitgesloten dat een beperkt aantal anderstalige kinderen in een groep de kwaliteit van het onderwijs kan bevorderen.”
Hoewel de CGB hier wel een heel voorzichtige formulering kiest, geeft ze met haar uitspraak toch aan dat een beperking van het aantal anderstalige leerlingen in een groep niet verboden is. Dat is nieuw. Wanneer schoolbesturen kinderen met een taalachterstand spreiden over verschillende locaties, moeten zij dat beleid wel toepassen op zowel allochtone als autochtone kinderen. Wanneer zij dit alleen doen met kinderen van buitenlandse komaf, discrimineren zij, zo blijkt uit het oordeel van de commissie.
In formele zin heeft de CGB daarin gelijk. Maar de nuchterheid gebiedt te zeggen dat in onze multiculturele samenleving er nu eenmaal veel meer allochtone kinderen met een taalachterstand zijn dan autochtone. Daarom raakt zo´n spreidingsbeleid vooral kinderen die een andere moedertaal hebben dan het Nederlands.
Duidelijk is dat de keus van het schoolbestuur om per groep maximaal 15 procent anderstalige leerlingen toe te laten, niet is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Toch is dit percentage niet helemaal uit de lucht gegrepen. Iedereen weet dat mensen het snelst een andere taal leren wanneer ze volledig in cultuur en taalgebruik worden ondergedompeld. Daarom gaan jaarlijks tientallen jongeren voor kortere of langere tijd in hun eentje naar het buitenland.
De parallel is duidelijk. Voor allochtone kinderen is het van belang vooral in aanraking te komen met medeleerlingen die behoorlijk Nederlands spreken. Dat betekent heel eenvoudig dat de onderwijsgroepen voor het overgrote deel door autochtone kinderen moeten worden bevolkt. Dat is zeker ook in het belang van de immigrantenkinderen, die op die manier sneller kunnen integreren in onze samenleving.