„Invoering nieuwe psalmberijming heeft veel voeten in de aarde”
VEENENDAAL – Invoering van een nieuwe psalmberijming in de kerken is moeilijker dan van een andere Bijbelvertaling. Het is de vraag of het gaat lukken. Deze verwachting sprak Enny de Bruijn zaterdag uit tijdens de laatste cursusdag van de wintercursus van de Stichting Studie Nadere Reformatie.
De jaarlijkse cursus was deze winter gewijd aan dichters rondom de Nadere Reformatie, waarbij de door hen opgestelde psalmen en liederen het volle pond kregen. De cultuurjournaliste bij het Reformatorisch Dagblad, die binnenkort op de Overijsselse predikant/dichter hoopt te promoveren, sprak over Jacobus Revius (1586-1658).
De Bruijn zei dat Revius, na zijn werk aan de totstandkoming van de Statenvertaling, pleitte voor een nieuwe psalmberijming. Hij was daarin niet de enige, aldus De Bruijn, die citaten van Jacobus Koelman („het rijm verduistert de zin”) en Wilhelmus à Brakel („berijming moet meer overeenkomen met de grondtekst”) aanhaalde.
Tientallen dichters hebben geprobeerd een nieuwe berijming te maken. Van hen was Revius de bekendste. De Deventer predikant had er moeite mee dat Petrus Datheen voor zijn psalmberijming niet de grondtekst had gebruikt maar een vertaling uit het Frans tot stand gebracht had.
Ze illustreerde dat aan de hand van psalm 42, waar het gaat over een hert dat aan de jacht ontkomen is, wat niet in de Bijbeltekst staat. Daarnaast stond de muzikale Revius niet te juichen bij de vorm van die psalmberijming. „Datheen telde alleen de lettergrepen en keek niet naar klemtoon en melodie.” De Bruijn liet het horen aan de hand van de tweede regel van psalm 42:1 (”Dat versche water begheert”).
Revius sloot zich, aldus De Bruijn, in zijn psalmberijming wel zo dicht mogelijk aan bij de berijming van Datheen, omdat hij wist hoe gevoelig een nieuwe berijming lag. Revius heeft geprobeerd zijn berijming ingevoerd te krijgen. Het voorstel haalde wel de kerkenraad van Deventer en de classis maar strandde bij de Provinciale Synode van Overijssel. „Helaas heeft de berijming van Revius het niet gehaald. De mensen vonden zijn berijming wel mooi, maar ze waren te veel gehecht aan Datheen.”
Aan het eind van de bijeenkomst stelde een aanwezige een vraag over de invoering van een nieuwe psalmberijming in onze tijd. Hij pleitte voor invoering van de berijming van ds. C. J. Meeuse. Hier ging De Bruijn niet op in. Ze vroeg zich wel af of de invoering van een nieuwe psalmberijming in de reformatorische kerken überhaupt kans van slagen heeft. „Ik weet niet of het gaat lukken. Het is moeilijker dan met een Bijbelvertaling. Het gaat niet alleen om de aansluiting in de kerken maar ook om dichterlijke kwaliteit. Ik heb een hard hoofd in allerlei pogingen als het niet door grote dichters wordt gedaan.”
Revius was volgens haar wel zo’n groot dichter. Ze was vol lof over diens meest bekende gedicht ”Hij droech onse smerten”, dat nog steeds, vooral in de lijdenstijd, op talloze kansels wordt voorgedragen. Het veertienregelige vers raakt de kern van het Evangelie, vindt ze.
De Bruijn merkte op dat het vers gebruikt is in de strijd tegen het antisemitisme. De zin ”’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu die U cruysten,” lijkt gericht te zijn tegen christenen die de bijbelverzen ”Zijn bloed komen over ons en onze kinderen” net iets te gretig aanhalen. Het boek van Jacques Presser over de Tachtigjarige Oorlog werd in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers verboden, onder meer door dat gedicht. In de strijd tegen het antisemitisme stond het in het dienstboek van de Hervormde Kerk mede om die reden, en is het een paar jaar geleden vertaald in het Hongaars.
„Het is echter niet waarschijnlijk dat Revius het zo bedoeld heeft,” stelde De Bruijn. „Hij heeft ook gedichten geschreven waarin hij niet positief is over de Joden. Hij geloofde wel in hun bekering maar niet dat ze naar hun land zouden terugkeren. Revius nam in zijn tijd een middenpositie in. De bedoeling van het gedicht ”Hij droegh onse smerten” was dat mensen niet met de vinger naar anderen zouden wijzen maar naar zichzelf.” Ze wees erop dat het gedicht terug te voeren is op teksten uit Jesaja 53 en staat in een lange traditie.
Ondanks dergelijke bevindelijke gedichten vindt ze Revius geen vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. De Overijsselse predikant richtte zich vooral op Calvijn en op een wetenschappelijke bestrijding van opkomende dwalingen. Hij had minder oog voor de geloofservaring en was niet ingenomen met het puritanisme. Hij had wel affiniteit met de Nadere Reformatie, onder meer door zijn vriendschap met Hoornbeeck en Voetius, aldus De Bruijn, die het mooi vond dat predikanten op hun eigen manier stelling nemen tegen onjuiste tendensen in de kerk.