Oude tekst digitaliseren is een „vak apart”
UTRECHT – Hoe kan een eeuwenoude boekenschat uit het verleden worden bewaard? „Digitaal”, lijkt het eenvoudige antwoord. Maar eenvoudig is het digitaliseren van oude bronnen volgens Els Stronks allerminst. „Je moet er eigenlijk een vak bij leren.”
Stronks pleitte in haar oratie ”Loden letters, digitale dartels” op 10 januari voor „meer aandacht voor digitale geletterdheid in het universitair onderwijs.” Daarmee bedoelt de kersverse profielhoogleraar vroegmoderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht niet alleen ”geletterdheid” in de Nederlandse betekenis van dat woord. „Voor geletterdheid gebruik ik liever het Engelse woord ”literacy”, waarin ook de betekenis ”vaardigheid” zit opgesloten. Het gaat bij geletterdheid vooral ook om de vaardigheid om verschillende boeken goed te kunnen lezen. Een kookboek lees je anders dan een roman.
Hetzelfde geldt voor de digitale media. Als je weet hoe ze werken, weet je ook hoe je ze kunt gebruiken. Het is binnen de geesteswetenschappen een algemeen probleem dat docenten en onderzoekers niet heel technisch geschoold zijn. De digitale ontwikkelingen zijn abrupt gekomen, waardoor je er als wetenschapper eigenlijk een vak bij moet leren. Veel geld voor het digitaliseren is niet goed gebruikt, omdat men niet precies wist waaraan het kon worden besteed.”
Statenbijbel
Stronks’ wetenschappelijk werk richt zich niet alleen op het digitaliseren van teksten uit de vroegmoderne tijd –de periode van 1550 tot 1830– maar ook op de betekenis van multimediale teksten uit die periode. Dit zijn teksten waarin woord, beeld en muziek voorkomen. Aan dit onderwerp werd op 12 en 13 januari in Utrecht een congres gewijd. „We wilden in kaart brengen waar bepaalde multimediale teksten zich bevonden en op welk moment. Je ziet dat men in Nederland weinig religieuze teksten met afbeeldingen uitgaf. Werden er teksten in het Nederlands vertaald, dan verscheen de vertaling zonder de oorspronkelijke illustraties. Hoe was dat in omringende landen, en wat werd er tussen landen uitgewisseld?”
Toch ontbreekt het niet bij alle Nederlandse religieuze teksten uit de vroegmoderne tijd aan afbeeldingen. „De versierde initialen in de eerste druk van de Statenbijbel uit 1637 werden lange tijd niet door onderzoekers opgemerkt, maar ze zijn toch te zien als afbeeldingen. Je ziet er voorstellingen in van bijvoorbeeld Adam en Eva. In latere edities van de Statenbijbel verdwijnen de initialen, zo merkte Peter van der Coelen in zijn lezing op het congres op. Het vermijden van conflicten is mogelijk de reden geweest om afbeeldingen niet op te nemen in de uitgaven van de Bijbel en in andere religieuze literatuur. De voorstellingen waren van oorsprong rooms-katholiek en gericht op meditatie, om via het visuele één te worden met God. Dat wilden Nederlandse protestanten niet overnemen. Daarom zie je dat de originele afbeeldingen bij teksten die in het Nederlands vertaald werden niet zijn meegenomen.”
Taal als vroedvrouw
Na 1680 zijn er wel veel religieuze boeken met afbeeldingen verschenen, de zogenaamde ”embleembundels”. Jan Luyken –tekenaar, graveur en dichter– is met zijn emblemen nog in veel huiskamers aanwezig. Ook in de werkkamer van Stronks hangt een zelf samengesteld embleem aan de muur. Het is een afbeelding van de ”homo universalis” van Leonardo da Vinci, met daaronder een tekst van dichter Dirk Volkertsz. Coornhert: ”Taal is de vroedvrouw van de gedachte”. Stronks: „Dat vind ik heel mooi onder woorden gebracht. In de zeventiende eeuw formuleerde men weldoordacht. Nu zie je dat mensen er op internet maar van alles uitflappen.”
Haar fascinatie voor de vroegmoderne geïllustreerde religieuze teksten ontstond toen Stronks voor haar promotieonderzoek contact zocht met wijlen Ad Ros, die als kenner van het religieuze lied alle psalmberijmingen in de vroegmoderne tijd in Nederland in kaart bracht. Door de gesprekken met Ros, destijds docent aan het Van Lodenstein College, kon Stronks zich in haar proefschrift goed in de religieuze liederen verdiepen.
Het meest komt haar fascinatie echter uit belangstelling voor taal voort. „Er kwam in die tijd veel op de mensen af. Oorlog, kindersterfte, ziekten. Deze dingen zijn retorisch zo sterk onder woorden gebracht.”
In haar oratie wilde Stronks de liefde voor haar vak ook overdragen op een niet-wetenschappelijk publiek. „Ik wilde laten zien dat taal de macht heeft om mythes te maken. Ik kijk naar de invloed die zo’n tekst –in woord en beeld– heeft gehad op het publiek destijds.” En het publiek bij de oratie? „Het mooiste compliment dat ik kreeg, was: Wat heb jij een prachtig vak!”