Israël geen westerse seculiere staat, maar ook geen theocratie à la Iran
Israël is geen doorsnee westerse seculiere staat. Religie speelt er een belangrijke rol in de samenleving. Dat betekent echter niet dat Israël op weg is om een theocratie à la Iran te worden.
De krantenpagina’s stonden er de afgelopen weken vol mee. Hoe ultraorthodoxe Joden in Beit Shemesh hun strikte normen over de verhouding tussen mannen en vrouwen aan anderen probeerden op te leggen. De aandacht die dit incident in een relatief kleine Israëlische plaats kreeg in de internationale media is opvallend. Wie de commentaren eropna leest, begrijpt echter al snel waarom dat zo is. Velen zien de gebeurtenissen in Beit Shemesh als een teken van iets veel groters: in de Israëlische samenleving zou de toch al grote invloed van geloof nog steeds groter worden. Het past in het beeld van Israël als een plaats van extremisme, waar in plaats van redelijk denken religie een abnormaal grote rol heeft. Sommigen bespeuren in Israël de contouren van een theocratie en zien het land Iran achternagaan.
Het is een beeld van Israël dat botst met een ander beeld dat ook wijdverbreid is in het Westen: Israël als een vrijhaven van vrijheid en democratie in een autocratisch, dictatoriaal Midden-Oosten. Een seculiere staat met westerse normen en waarden waar het liberale principe van individuele rechten hoog in het vaandel staat, abortus is gelegaliseerd en homorechten worden geëerbiedigd. Dat is een beeld dat onder meer door PVV-leider Wilders en de zijnen wordt uitgedragen.
Deze botsende beelden roepen de vraag op hoe dat nu precies zit met de plaats van religie in de Israëlische samenleving en waar het land zich naartoe beweegt. Beide beelden, Israël als theocratie en Israël als seculiere staat, schieten tekort en doen de complexe situatie in het land geen recht. Maar hoe zit het dan wel? Aan de hand van een voorbeeld, de plaats van de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel (het Oude Testament), in het publieke domein, wil ik duidelijk maken welke ontwikkeling de Israëlische samenleving heeft doorgemaakt en wat de richting is waarin het land zich beweegt.
Volk van de Bijbel
Toen aan het eind van de negentiende eeuw in het Europese Jodendom het zionisme opkwam, de Joodse nationale beweging, werd al snel teruggegrepen naar de bronnen van de Joodse religie. De naam zionisme alleen al was een verwijzing naar Psalm 126 en moest de hoop verwoorden op een terugkeer naar Zion.
De zionisten waren echter wel selectief in hun gebruik van het Jodendom. Zij namen afstand van de Talmoed en de latere Joodse traditie, want die was in hun visie vooral een product van de ballingschap. De Hebreeuwse Bijbel werd echter omhelsd, die was geschreven in het land Israël. Ze geloofden dat door een terugkeer van Joden naar het land de Bijbel pas echt tot zijn recht zou komen. De Bijbel was geschreven om gelezen en nageleefd te worden in Israël, daarbuiten kon dat slechts gebrekkig gebeuren.
De Bijbel was echter meer dan dat. De geschiedenis van de ballingschap was er een van verdeeldheid: Joden uit Rusland hadden een ander verleden dan Joden uit Jemen. Alleen de Bijbelse geschiedenis, uit het land Israël, werd door alle Joden gedeeld. Die moest dan ook gebruikt worden om de huidige Joden samen te binden. Tussen de moderne Joden en het Bijbelse Israël werd zo een hechte band gelegd – terwijl de geschiedenis en de Joodse traditie uit de ballingschap bewust werden verdrongen en vergeten.
De grote zionistische leider, David Ben Gurion, zei het kernachtig: „De Bijbel is ons mandaat.” Maar hij en andere zionisten hadden wel hun eigen kijk op de Bijbel. Zij zagen in de Bijbel vooral een nationaal epos, waarin verteld werd over de geboorte van de Joodse natie, wat huidige Joden een groots verleden verschafte. Daarnaast voelden de zionisten zich sterk aangesproken door de profeten, die met hun strenge kritiek op zelfverrijking en hun pleidooi voor sociale gerechtigheid gelezen werden met een socialistische bril. Opvallend afwezig was de Thora, dat deel van de Bijbel dat voor orthodoxe Joden juist het centrale is. De zionisten namen juist afstand van de orthodoxe levensstijl die uit de Thora voortkwam. Veelzeggend is dat op de zionistische scholen begonnen werd met het lezen van het boek Jozua, dáár begon de Joodse geschiedenis met de intocht in het land. Precies zo’n intocht maakten de zionisten zelf aan het einde van de negentiende eeuw en in de twintigste eeuw mee.
De namen die de zionistische nieuwkomers in het land Israël aan de plaatsen gaven die ze stichtten, zijn veelzeggend. Ze zijn ontleend aan de Bijbel en drukken de ervaring uit van terugkeer: Petach Tikva (begin van de hoop, Hosea 2:17), Rosh Pina (hoofdsteen, Psalm 118:22), Nes Tsionah (banier naar Zion, Jeremia 4:6) en Rishon le-Tsion (eerste te Zion, Jesaja 41:27).
Status-quo
Toen de staat Israël in 1948 uiteindelijk werd gesticht, was er sprake van grote verdeeldheid over de rol die het Jodendom zou moeten spelen. De meeste zionisten vonden dat er een gewone, westerse grondwet zou moeten komen. Orthodoxe Joden lagen echter dwars: zij betoogden dat de enige grondwet voor een Joodse staat de Thora zou kunnen zijn. Omdat in de beginperiode van Israël de rijen gesloten moesten zijn om de staat te krijgen en te verdedigen, werd besloten tot een compromis.
Israël kreeg geen grondwet – en heeft die nog altijd niet. Iedereen kon zo blijven zeggen dat Israël de staat zou wórden die men voor ogen had. De zionisten konden zeggen dat ze streefden naar een grondwet, de orthodoxen dat de Thora aanvaard zou worden door de staat. Ondertussen werden rond die open juridische ruimte moderne wetten uitgevaardigd.
De keuze voor wat de status-quo werd genoemd, betekende grotendeels dat de situatie uit de voorafgaande Ottomaanse en Britse periode werd overgenomen. De Britten hadden in de mandaatsperiode (1920-1948) hetzelfde model als in Engeland gebruikt. Net zoals de Anglicaanse Kerk de staatskerk is, waarbij de bisschoppen door de overheid worden benoemd, zo werden in Palestina het orthodoxe Jodendom, de islam en negen christelijke kerken aan de staat verbonden. Een deel van het recht werd uitbesteed aan deze religies. Geboorte, huwelijk en overlijden vonden plaats binnen de religieuze gemeenschap.
Dat is nog altijd zo in Israël. Een burgerlijk huwelijk bestaat niet en een begrafenis kan men alleen krijgen op de eigen begraafplaats volgens Joodse, christelijke of islamitische rituelen. Iedereen in Israël moet daarom aangesloten zijn bij een religieuze denominatie. De overheid houdt in het paspoort bij wat iemands religieuze achtergrond is.
Alle religieuze groepen krijgen ondersteuning van de Israëlische staat, maar hebben tegelijkertijd ook te maken met invloed van de staat op synagoge, kerk en moskee. Omdat het Jodendom de religie is van de overgrote meerderheid, functioneert dat ook als de ”civil religion”. De publieke rustdag is de sabbat: dan is er geen openbaar vervoer, terwijl er in overheidsgebouwen alleen koosjer voedsel wordt geserveerd.
Na 1948 werden in het publieke domein en in de politiek veel verwijzingen naar de Bijbel gemaakt om beleid of keuzes te legitimeren. Op het lesprogramma van de Israëlische scholen kwam een verplichte Bijbelles, maar Talmoedles ontbrak welbewust. De eerste premier, David Ben Gurion, organiseerde een maandelijkse Bijbelstudie, waarbij hij graag de profeten las en daarnaast zeer gespitst was op plaatsnamen in de Bijbel. Mocht zo’n Bijbelse plaats niet meer bestaan, dan liet Ben Gurion de geleerden uitzoeken waar die plaats gelegen zou hebben en liet hij vervolgens daar een nieuwe plaats stichten. Zo werd in rap tempo de Bijbelse kaart van Israël opnieuw getekend – terwijl ondertussen allerlei Arabische plaatsnamen verdwenen.
Het doel van deze grote aandacht voor de Bijbel in de jonge staat Israël was enerzijds de historische legitimering van de staat: de Bijbel liet immers zien dat het Joodse volk hiervandaan kwam en dus ook terecht was teruggekeerd voor de eigen staat. Daarnaast hielp de Bijbel om de vele tienduizenden nieuwkomers te verwortelen in hun nieuwe land en in de geschiedenis daarvan.
Orthodoxe Joden
In dit politieke klimaat bewegen zich ook de orthodoxe Joden. Die vallen in twee grote groepen uiteen. De 700.000 nationaalreligieuzen, die tegenwoordig zo’n 12 procent van de bevolking uitmaken, zijn zionistisch en participeren volop in de samenleving. De andere groep zijn de charediem of ultraorthodoxen, nu zo’n 8 procent van de bevolking (465.000). Zij zijn niet zionistisch en beschouwen de staat Israël als een ongeoorloofd vooruitgrijpen op de komst van de Messias. Zij zien de staat daarom als een gewone staat, zonder religieuze status. Ze doen mee in de politiek, maar in de samenleving isoleren ze zich sterk. Door hun uitgesproken profiel, eigen wijken en plaatsen, zijn ze erg zichtbaar in de samenleving. Hun politieke visie, gebaseerd op het orthodoxe Jodendom, wekt vaak wrevel bij minder religieuze Joden.
Voor deze twee groepen is de Bijbel, in tegenstelling tot de seculiere zionisten, sterk verbonden met de héle Joodse literatuur, dus inclusief de Talmoed. Ook zij zijn sterk gericht op Thora en de wet- en regelgeving daarbinnen. Hun politieke visie is dat Israël een uitgesproken Joods-religieuze identiteit moet hebben, met de Thora als grondwet. Omdat de Israëlische politiek sterk verbrokkeld is, zijn de orthodoxe partijen vrijwel altijd nodig om een coalitie te vormen. Op die manier slagen zij erin om hun stempel op het beleid te drukken.
Na de Zesdaagse Oorlog
Vóór 1967 heerste bij een deel van de nationaalreligieuzen de angst dat de Israëlische samenleving de Westelijke Jordaanoever en ‘Oud-Jeruzalem’ was vergeten. En inderdaad, bij het begin van de Zesdaagse Oorlog was de Israëlische regering zeer terughoudend om die gebieden te veroveren. De oorlogsdoelen lagen aanvankelijk vooral in de Sinaïwoestijn. Pas in de loop van de oorlog werden deze gebieden alsnog, zonder al te veel planning, veroverd.
Daarna ontstond er echter grote euforie bij het Israëlische publiek. In de krantenkoppen werden de veroveringen in Bijbelse termen bezongen. De bekende krant Ha’aretz deed dat met Jesaja 12:6: „Jubel en juich, inwoners van Zion.” Een klas van Israëlische schoolkinderen schreef aan soldaten: „Hebben jullie bij Dotan de put van Jozef al gevonden?” Massaal gingen Israëliërs op excursie in de bezette gebieden, met de Bijbel in de hand. Het idee overheerste dat dit de plek was waar het allemaal echt was gebeurd.
Dat vond vervolgens politieke vertaling in de stichting van nederzettingen in bezet gebied, waarbij vaak opnieuw voor Bijbelse plaatsen met de bijbehorende namen werd gekozen. Het was alsof men zich realiseerde hoe omstreden de bouw van deze nederzettingen was. Als extra legitimering werd daarom onverholen naar het Bijbelse verleden gewezen. De manier waarop met name de nationaalreligieuzen dat deden, vergrootte echter de afstand tot veel linkse zionisten.
Herontdekking Jodendom
De zionistische concentratie op de Bijbel, het jodendom als civil religion en de kloof tussen orthodoxe en minder religieuze Joden werkt nog altijd door in het huidige Israël. Toch heeft zich vanaf de jaren 1980 er een belangrijke verandering voorgedaan. De alleenheerschappij van de socialisten was toen voorbij, de invloed vanuit de Verenigde Staten nam sterk toe. De Israëlische identiteit werd steeds minder collectief en steeds meer individueel beleefd.
Dat wordt goed duidelijk in de veranderde positie van het hooggerechtshof, dat zich spiegelt aan de Amerikaanse tegenhanger. Was voorheen de insteek: „Wat is goed voor de Israëlische samenleving?” nu werd het: „Wat is goed voor de Israëlische burger?” Het individu kwam centraal te staan. Daardoor groeide de aandacht voor mensenrechten.
De rol van de Bijbel veranderde hierdoor eveneens. Die werd van een nationaal in toenemende mate weer een religieus boek. De Bijbel was niet langer nodig om Israëliërs samen te binden in een nieuwe nationale identiteit, Israël bestond gewoon en er was inmiddels een heldere nationale identiteit. Door die normalisering van Israël kon er ook weer aandacht komen voor de Joodse geschiedenis in ballingschap en dus ook voor de Joodse traditie die buiten het land Israël werd gevormd.
In de Israëlische samenleving vond een herontdekking van het Jodendom plaats. Voor sommigen betekende dat een wending naar het orthodoxe Jodendom, dat door deze ”teruggekeerden” groeide. Maar anderen experimenteerden met niet-orthodoxe vormen van Jodendom. Zo vertelde de Israëlische schrijver David Grossman in een interview in deze krant dat hij al zo’n twintig jaar lang met twee vrienden de Hebreeuwse Bijbel bestudeert, mét de traditionele rabbijnse commentaren.
Politiek
Religie speelt een belangrijke rol in de huidige Israëlische samenleving. Die rol is echter niet te vangen in een makkelijke tegenstelling tussen seculier en orthodox of tussen links en rechts, zoals veel westerse media lijken te suggereren. De Joodse traditie doortrekt de héle Israëlische samenleving, maar wordt vervolgens wel door orthodoxe en seculiere Joden op verschillende manieren uitgewerkt.
Dat wordt duidelijk als we naar het huidige Bijbelgebruik in de Israëlische politiek kijken. Ter rechterzijde van het politieke spectrum wordt met een beroep op de Bijbel, zoals Genesis 15, de Groot-Israëlgedachte verdedigd. Van daaruit worden nog steeds nieuwe nederzettingen met Bijbelse plaatsnamen gesticht. Met een verwijzing naar Numeri 23:9 wordt ook niet geschroomd om tegen de wereldopinie in te gaan.
Ter linkerzijde wordt echter evenzeer een beroep op de Bijbel gedaan. De bekendste Israëlische mensenrechtenorganisatie heet niet zonder reden Betselem, ”In het beeld (van God)”. Met dit beroep op Genesis 1:27 wordt verdedigd dat alle mensen –ook Palestijnen– geschapen zijn in Gods beeld. Voor het visioen van vrede en voor sociale gerechtigheid wordt verwezen naar de profeten.
Engels model
De Bijbel en de Joodse traditie spelen dus over de volle breedte van de Israëlische politiek een belangrijke rol. Tegelijkertijd betekent dat nog niet dat Israël een theocratie à la Iran is. De verhalen over de vermeende toename van de invloed van ultraorthodoxe Joden moeten ons geen rad voor ogen draaien. Slechts een kleine groep ultraorthodoxe Joden radicaliseert op dit moment, bij een groot deel van de ultraorthodoxe Joden vindt eerder een tegenovergestelde ontwikkeling plaats. Gedwongen door economische noodzaak stijgt hun deelname aan de arbeidsmarkt, veel vrouwen gaan werken en ook in het maatschappelijk leven gaan ze steeds meer meedoen. Veelzeggend is dat hun belangrijkste partij, Shas, formeel lid is geworden van de zionistische wereldorganisatie.
De Israëlische samenleving worstelt met de verplichte religieuze identificatie van haar inwoners. Door de tendens naar individuele burgerrechten groeit ook de roep om vrijheid om niet religieus aangesloten te zijn. Onlangs heeft de Israëlische schrijver Yoram Kaniuk als eerste toestemming gekregen om zijn religie uit het paspoort te schrappen. De grote groep Russen met een twijfelachtige Joodse achtergrond die sinds 1989 naar Israël kwam, maakt dit probleem des te urgenter. Zij worden door het opperrabbinaat niet als Joden erkend en moeten in het buitenland trouwen, omdat een burgerlijk huwelijk in Israël niet mogelijk is. Het is een situatie waardoor de druk op de status-quo steeds meer toeneemt.
Wie het geheel overziet, moet concluderen dat Israël noch een theocratie à la Iran is, noch een doorsnee westerse seculiere staat. Staat en religie zijn nauw met elkaar verbonden. De ontwikkeling die Israël nu doormaakt is echter niet een ”talibanisering” maar eerder een volgen van het Engelse model. Daar zijn de staat en de Anglicaanse Kerk nog altijd nauw verbonden, maar is tegelijkertijd sprake van volledige gelijkberechtiging van niet-anglicanen. De voorzichtige stappen die het hooggerechtshof recent heeft gezet, wijzen erop dat Israël zich in die richting ontwikkelt. Ook dan zal de Bijbel echter onverminderd een hoofdrol voor zich blijven opeisen.
Bart Wallet
Drs. B. T. Wallet is historicus en hebraïcus en verbonden aan Universiteit van Amsterdam als docent en postdoctoraal onderzoeker. Hij doet momenteel onderzoek naar de joodse gemeenschap in Nederland sinds 1945. Hij publiceert en doceert zowel op het terrein van de joodse als de Israëlische geschiedenis. Van zijn hand verschenen onder meer ”Nieuwe Nederlanders. De integratie van de joden in Nederland 1814-1851” (2007), ”Wie niet weg is, is gezien. Joods Nederland na 1945” (2010) en ”Die ons heeft laten leven. De geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam (NIHS) van 1945 tot 2010” (2011).