Verborgenheid
Psalm 8:6
„Dat Gij Zijner gedenkt en hem bezoekt?” God, aan Wie al Zijn werken van eeuwigheid bekend zijn, heeft aan enigen uit dat vervallen menselijk geslacht van eeuwigheid af in liefde gedacht, hen tot een eeuwige zaligheid verordineerd. Hij gedenkt nog gedurig aan hen om ze door een bepaalde weg tot die zaligheid te leiden. Aan deze verborgenheid mag men niet met vuile handen komen, noch ze toetsen aan de natuurlijke rede, daar de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn.
Maar men moet hier naderen met een hart, gelovig aan het Woord, met een hart, dat in het beschouwen beoefent, en in het beoefenen beschouwt. Beeld u niet in dat u deze verborgenheid zult doorzien: nee, daarin Zijn verborgenheden die uw begrip te boven gaan, waarbij, als u ze zou willen peilen met uw kleine begrip, u zichzelf zou schaden.
W. à Brakel, predikant te Rotterdam
(”Lof des Heeren op het genadeverbond”, 1689)