Zending hoort taak te zijn van plaatselijke gemeente
Dat zending niet leeft onder bevindelijk gereformeerden, is mede een gevolg van een hoogkerkelijke invulling van de zendingsopdracht, reageert Kees Moerman op drs. J. H. van Doleweerd (RD 24-12).
Op zoek naar oorzaken van het afnemend zendingsbesef signaleert Van Doleweerd vier trends, die overigens onderling sterk samenhangen. Eén daarvan is het gemis aan profetisch getuigenis. Het is waar, een krachtig profetisch getuigenis ten aanzien van de eerste opdracht van de gemeente wordt al te vaak node gemist in de prediking, maar ook in het belijden van de reformatorische kerken.
Want, met alle terechte achting voor de Drie Formulieren van Enigheid, het thema van de grootste opdracht van de gemeente wordt daarin pijnlijk gemist. Deze is slechts af te leiden uit één bijzin (Dordtse Leerregels II.5), waar gesteld wordt dat de belofte van het Evangelie „aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.”
De onderbelichting van het zendingsthema in de belijdenis mag enerzijds dan een oorzaak zijn van een laat op gang gekomen zendingsbesef, anderzijds is zij ook de spiegel van een kerk in wording, zoals dat ten tijde van de Reformatie het geval was. We zien dat bij elke (nadere) reformatie en afscheiding: het bouwen en verdedigen doet het zendingselan verbleken.
Dat is dan ook de vijfde tendens die ik aan Van Doleweerds rijtje zou willen toevoegen, namelijk de introversie die ons sinds de Reformatie parten speelt, en die onder de naam ”verzuiling” eerder lijkt toe dan af te nemen. We gunnen ons daarbij volop de luxe van elkaar de maat te nemen over ondergeschikte zaken, terwijl om ons heen een wereld vergaat. Het Engels heeft daar een treffende uitdrukking voor: ”shifting deck chairs on the Titanic”, dekstoelen verschuiven op de Titanic.
Gelukkig valt er op het grondvlak van de zuilen beweging waar te nemen. Dat brengt me bij een zesde tendens: de hoogkerkelijke visie op het uitvoeren van de zendingsopdracht. In menig bevindelijk gereformeerd kerkverband is de zendingstaak dermate geïnstitutionaliseerd dat het grondvlak de voeling ermee is kwijtgeraakt. In het ongunstigste geval vervallen kerkleden daardoor in apathie („Het wordt wel voor mij gedaan”), maar in het gunstigste geval komt het vaak niet verder dan bidden en geven voor een zendeling op afstand. Weg is de directe betrokkenheid van de eigen gemeente, die uit haar midden een „arbeider uitstoot in de wijngaard.”
Let wel, ik vecht hiermee niet het bestaansrecht aan van een kerkelijke zendingsorganisatie, zoals een deputaatschap. Die zou echter veel meer een orgaan moeten zijn dat de plaatselijke gemeenten faciliteert in het uitzenden van hun zendeling. Behoort niet elke gemeente zendende gemeente te zijn? Is de institutionaliseringsdrang niet de genadeslag geworden voor de gemeentelijke zending? Is het niet juist daaraan te wijten, dat het „krioelt van particuliere diaconale en missionaire initiatieven op het kerkelijk erf”?
Het woord ”krioelen” heeft een sterk negatieve lading. Alsof het om ongedierte gaat. De zendingsgeschiedenis leert dat kerken in dat opzicht bescheidenheid past. De Geest liet Zich nooit kanaliseren. Waar de kerk haar taak veronachtzaamde of wellicht geen ‘kansen’ zag, daar waaide Hij verder via geloofszendingen en andere ”missionaire initiatieven”.
Een polemiek over kerkelijke of geloofszending, zoals enkele jaren geleden in deze krant werd gevoerd, kan dan ook alleen maar verliezers opleveren. Gelukkig heeft het grondvlak er nauwelijks een boodschap aan. Ik signaleer met name onder de jonge generatie een toenemende bereidheid om te dienen in het zendingswerk. Zo kon het aantal veldwerkers dat voor Kimon werd uitgezonden in vijf jaar vervijfvoudigen. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de betrokkenheid van het (kerkelijk) grondvlak, dat de uitzending van ‘hun’ veldwerker financieel mogelijk wil maken.
Ik ben er daarom van overtuigd dat de klacht over een tanend zendingsbesef deels zal verdwijnen wanneer de zendingstaak weer wordt gelegd waar deze thuishoort: bij de plaatselijke gemeente. Waarbij een (inter)kerkelijke zendingsorganisatie de gemeente ten dienste kan zijn.
De Titanic ging ten onder. Dat zal het schip van de kerk niet overkomen. Zij is immers Gods werk. Maar laat de gemeente weer haar „eerste werken” doen (Openb. 2:5). Opdat haar kandelaar niet wordt weggenomen.
De auteur is directeur van Kimon, een interkerkelijke stichting voor zending onder kinderen.