De Wit promoveert aan de VU op Bavinck
NIEUWERBRUG – De gereformeerde theoloog Herman Bavinck (1854/1921) bad God om hem staande te houden tijdens zijn studie in Leiden. „Hij zag dat de stroom van zijn tijd bij Christus en het kruis vandaan was”, zegt dr. Willem-Jan de Wit, „en voelde zich uitgedaagd door de moderne wereldbeschouwing van zijn dagen.”
De Wit promoveert vrijdag aan de Vrije Universiteit bij prof. dr. A. van de Beek en prof. dr. C. van der Kooi op het proefschrift ”On the Way to the Living God” (uitg. VU University Press)
In de eerste helft van zijn dissertatie biedt hij een „louterende lezing” (”cathartic reading”) van Bavinck: door het verhaal van Bavincks worsteling te vertellen reikt hij lezers een spiegel aan om hun eigen worsteling onder ogen te zien.
Het onderzoek is onder andere gebaseerd op Bavincks briefwisseling met zijn studievriend Christiaan Snouck Hurgronje en op teksten die niet eerder zijn gepubliceerd of in vergetelheid waren geraakt. „Mijn beeld van Bavinck was dat hij binnen de gereformeerde gezindte van zijn dagen leefde, maar ik ontdekte al snel dat zijn horizon veel breder was, en dat bracht voor hem ook strijd met zich mee. Hij schrijft dat hij „het naïve van het kinderlijk geloof” kwijt is en in zijn ziel zelfs een onuitgesproken wens bespeurt „dat de Schrift niet waar mocht zijn, dat de nieuwe kritiek gelijk hebben mocht.”
Twee paragrafen van het proefschrift zijn gewijd aan het slothoofdstuk van ”Wijsbegeerte der Openbaring” (1908). „Daarin betoogt Bavinck dat de moderne, evolutionistische wereldbeschouwing de mens zonder hoop in de wereld laat en wijst hij op het kruis als de plaats waar we Gods wil zien om de wereld te redden.”
De Wits proefschrift bestaat uit zes essays, die tegelijk wetenschappelijk en persoonlijk zijn. „Mijn methode van theologiseren is niet beschrijvend of voorschrijvend, maar uitnodigend. Ik begin het boek met een korte wandeling door postchristelijk Amsterdam, de stad waar ik zeven jaar heb gewoond en waar het leven goed lijkt te zijn zonder God. Bavinck noemde de onkerkelijkheid al een van de grootste kwalen van zijn tijd, maar deze is sindsdien opzienbarend toegenomen. In deze context doe ik aan de hand van Psalm 42 de uitnodiging om het verlangen van het hart te verstaan als een dorst naar de levende God.”
De Wit wil het bestaan van God niet bewijzen, maar zet uiteen: alleen een God Die er echt is kan de diepste dorst van het hart vervullen. „Christenen en atheïsten kunnen dan ook zij aan zij staan bij het ontmaskeren van goden die geen goden zijn. Meer nog dan Bavinck sta ik open voor pogingen om de wereld op natuurlijke wijze te verklaren. Tegelijk doe ik de uitnodiging om in de wereld tekenen van en verwijzingen naar de levende God te zien. Wanneer we met twee open ogen –een wetenschappelijk en een religieus oog– naar de werkelijkheid kijken, kunnen we diepte zien.”
Nu is er naast veel heerlijks ook veel kwaad te zien, stelt hij. „De gebrokenheid van de verwijzingen kan de vraag oproepen of ze wel echt naar God verwijzen. Het christelijk geloof laat echter in zijn kern zien dat dit inderdaad mogelijk is: het kent de openbaring van de Heere der heerlijkheid zonder gedaante of heerlijkheid aan het kruis.”
Na zijn studie theologie in Utrecht, Durham en Tübingen werkte De Wit bij het International Reformed Theological Institute (IRTI) aan de Vrije Universiteit. Tegenwoordig doceert hij, in dienst van de GZB, Bijbelwetenschappen en systematische theologie aan het Evangelical Theological Seminary in Caïro.
Sinds de revolutie van 25 januari schrijft De Wit regelmatig blogs over het leven in Egypte. „Door de omwenteling voelen veel Egyptische christenen zich meer betrokken bij hun land en volk als geheel. Tegelijk zijn ze bezorgd. De toekomst zal moeten leren wat het blijvende resultaat van de revolutie is.”
Amsterdam en Caïro zijn volgens De Wit beide postchristelijk: in Egypte is het Evangelie van het kruis grotendeels verdrongen door de islam, in Nederland door een seculiere wereldbeschouwing. „Maar secularisatie tref je ook aan in Caïro en in Amsterdam zijn veel moslims. Deze dubbele postchristelijke uitdaging verdient nadere doordenking. Leven op weg naar de levende God betekent steeds het smalle pad tussen religiositeit en ongeloof zoeken. De spannende vraag blijft: is het onzin, godslastering of waarheid wanneer men zegt dat Christus de Gekruisigde de wijsheid van de levende God openbaart?”