Voetius
Zie ik het goed? Beweegt daar iets aan de overkant? Fronst hij nu zijn wenkbrauwen? Dat zal toch niet? Dat kan toch niet? Schilderijen fronsen toch geen wenkbrauwen?
Ik bevind me in de Senaatszaal van het Academiegebouw aan de voet van de Domtoren. Langs de grote, bronzen zon, opgaand uit de gebeitelde woorden ”Sol Iustitiae Illustra Nos”, ben ik binnengekomen.
Zojuist heb ik met een promovenda van gedachten gewisseld over margarines en stoffen die je daaraan kunt toevoegen om je cholesterolgehalte te verlagen en je gezondheid te verbeteren. Ze had uitgerekend dat je voor minimaal 100.000 euro van die verrijkte margarine op je brood moet smeren om één levensjaar te winnen. En dus, zo hield ik haar voor, moet je wel boter op je hoofd hebben om zoiets te adviseren.
Kun je zo’n supermarktproduct trouwens wel langs de lat leggen waarmee we geneesmiddelen beoordelen? Ze verdedigde haar proefschrift gloedvol. Ik had nog wel uren met haar in debat willen gaan, maar de mij toegemeten zeven minuten waren snel voorbij. Ik heb het woord teruggegeven aan de rector.
Terwijl anderen de oppositie voortzetten, dwalen mijn gedachten weg. Als tiener was ik hier voor het eerst. Ook bij een promotie. Wat had het mij geweldig geleken om ook een proefschrift te verdedigen en de wetenschap in te gaan.
Opnieuw kijk ik naar de schilderijen aan de overkant. Ik zie het al, ik heb me vergist. Een aarzelende zonnestraal is een spel van licht en schaduw begonnen op de eerbiedwaardige portretten, waardoor het net lijkt of ze bewegen.
Maar stel nu eens dat hij, Gisbertus Voetius, niet als portret maar echt aanwezig was geweest bij al die promoties die hier zijn gehouden sinds hij deze universiteit stichtte? Zou hij dan geen aanleiding hebben gehad om de wenkbrauwen diep, zeer diep te fronsen?
Bij de oprichting van deze universiteit in 1634 sprak hij over de godsvrucht als een vereiste tot de wetenschap en een onafscheidbare metgezel van de ware wijsheid. „Zover is het gekomen dat die onmatige begeerte naar kennis (om met Seneca te spreken) voorhoven, gaanderijen, markten, steden, velden, huizen, schepen, wagens en eindelijk alle gymnasia heeft doordrongen, en alle mensen liever willen redetwisten dan leven. Om dit alom voortschrijdende, verderfelijke kwaad naar ons vermogen tegen te staan, hebben wij besloten, deze dag allen, aan wie de eer van God en eigen zaligheid enigszins ter harte gaat, in het geweten hiervan te overtuigen, dat de godzaligheid met de wetenschap moet verbonden worden, vooral door studenten en mannen van wetenschap.”
Opnieuw valt er een zonnestraal op de portrettenwand, en even is het alsof hij van de overkant mij doordringend aankijkt en vraagt: „Wie heeft er hier eigenlijk boter op zijn hoofd?”
„De ware wijsheid”, zo had Voetius zijn gehoor voorgehouden, „is die, welke niet slechts het verstand verlicht, maar ook het hart verwarmt, en innerlijk doordringt tot het binnenste van het gemoed en de genegenheden, die geheel en al heiligt en op het krachtigste bekeert. Zij maakt niet slechts geleerder, maar ook beter.”
Een bredere lichtstraal valt door de vensters. Sol Iustitiae Illustra Nos. De lijfspreuk van Voetius is het motto van deze universiteit geworden. Geen dode letters van een oud schilderij, gebeiteld in steen of gegoten in brons, maar een krachtig appel aan alle studenten en alle mannen en vrouwen van wetenschap. „Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.”
Advent. „Een Licht zo groot zo schoon.” Hoe zong Luther het Simeon ook al weer na? „Mit Fried und Freud ich fahr dahin, in Gottes willen.”
„Hora est.” Met een luide bons van haar staf roept de pedel me terug naar de werkelijkheid van december 2011, de wetenschap van margarines en het enkele jaar dat je daarmee kunt winnen.
De auteur is hoogleraar gezondheidseconomie aan Tilburg University. Reageren? nietbijbroodalleen@refdag.nl