Alsof gereformeerd veerman niet kan werken
WIJCHEN – De aloude vijandbeelden tussen Rome en Reformatie zijn wel verdwenen, constateert amateurhistoricus Henk Folmer uit Wijchen. „Maar er is nog wel veel vooroordeel en irritatie over.”
In 1853 kregen de rooms-katholieken in het Gelderse Wijchen, vlak bij Nijmegen, de kerk terug die eeuwenlang aan de protestanten had toebehoord. De protestanten kregen een eigen kerkje. Ze wilden ook een eigen kerkhof. Daarvoor werd door de gemeente een moerassig gebiedje aangewezen. Na protesten besloot de gemeente het gebied op te hogen met zand uit de bouwput van de rooms-katholieke kerk, die op dat moment werd verbouwd. Hun doden moesten de protestanten dus begraven in door de pastoor gewijde grond.
Het is een van de vele voorbeelden die Henk Folmer noemt als het gaat om ergernissen tussen protestanten en rooms-katholieken in vroeger dagen. Ze zijn er nu nog. De inwoner van Wijchen merkte die irritaties de laatste jaren steeds meer op, onder meer tijdens een radioprogramma waarin iemand zomaar ineens een uitval deed naar de protestanten die Maria niet vereren, of de deelname aan de communie door prinses Juliana in 1998.
De gepensioneerde chemicus veronderstelde dat het een en ander kwam door de Reformatie en besloot zich in de geschiedenis daarvan te gaan verdiepen. Het resulteerde in een diepgaande bezinning. Inmiddels verzorgt hij door het hele land lezingen over het onderwerp (”Terugblik naar de Reformatie vanuit een historisch kader”).
Folmer, zelf rooms-katholiek, is van mening „dat onze voorvaderen er allemaal een potje van hebben gemaakt. De Reformatie heeft de Rooms-Katholieke Kerk terecht opgeschud, want er was veel mis. De katholieken hebben de protestanten ten onrechte vervolgd en op de brandstapel gebracht. Maar de protestanten waren ook geen lieverdjes. Zij vernielden de beelden in de kerken en hebben de katholieken de kerken afgenomen. Waar was dat, in gebieden waar bijna niemand protestant was, voor nodig?”
Hij noemt een Noord-Brabants dorp. „In Sint Oedenrode maakten de gereformeerden in de zeventiende eeuw maar 5 procent uit van de bevolking, maar toch kregen ze de beschikking over de twee kerken in het dorp. De katholieken moesten in een schuur op het platteland vergaderen. Dat moet toch wel kwaad bloed zetten?”
Of neem, zegt hij, die protestant die niet netjes werd behandeld door een overwegend rooms-katholieke gemeenteraad. „In de gemeente Ravenstein waren de katholieken in de vorige eeuw in de meerderheid. De gemeenteraad verpachtte het veer over de Maas elke vijf jaar. In 1930 was alles in kannen en kruiken en moest alleen de gemeenteraad de benoeming nog goedkeuren. Toen een raadslid zei dat de nieuwe veerbaas gereformeerd was, kreeg die man de veerdienst niet. Alsof een gereformeerde veerman zijn werk niet goed zou doen!”
Folmer constateert dat de vijandigheid tot ver in de vorige eeuw voortduurde. Hij noemt de protestant H. Berkhof (”Geschiedenis der kerk”) en de rooms-katholieke geschiedschrijver L. J. Rogier (”Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw”). „Het is ongelooflijk hoe negatief ze over elkaars geloof schreven.”
Nu gebeurt dat volgens hem niet meer. „De publicaties van Herman Selderhuis zijn een wereld van verschil met die oudere boeken. Hij schrijft bijvoorbeeld veel positiever over het concilie van Trente dan protestantse theologen vroeger en poneert dat Nederland nooit echt calvinistisch geweest is. Verder schrijft de bekende EO-coryfee Andries Knevel in het Katholiek Nieuwsblad en wordt priester Antoine Bodar in het RD positief geciteerd.”
De amateurhistoricus merkt dat er zich ook op lokaal niveau een verandering voltrekt. „De altaarsteen van de protestantse kerk in Kerk-Avezaath, die tijdens de Beeldenstorm uit de kerk verwijderd was, is teruggevonden. Men heeft deze steen een plaats gegeven in het koor.” Hij wijst ook op de protestantse kerk in Lent, die voor de Reformatie Sint-Maartenskerk heette. „Na de Reformatie verdween die naam. Die is nu weer terug, evenals het erbij behorende beeld van Sint-Maarten.”
Er kan wat hem betreft echter nog veel veranderen. „In Nederasselt, ook bij Nijmegen, waren de kruiswegstaties tijdens de Beeldenstorm in de Maas gegooid. Twee statiebeelden zijn in de jaren twintig van de vorige eeuw opgedregd bij de aanleg van de sluizen bij Grave en in de kerktuin geplaatst. Er stond ter toelichting bij dat de beelden in de Maas gevonden waren, maar niet hoe ze daar terechtgekomen waren.”
De Sint-Martinuskerk in Franeker, vervolgt hij, „heeft een bijzonder plafond in de vorm van een sint-jakobsschelp. Dat komt doordat die kerk vroeger een verzamelpunt was voor de bedevaartgangers naar Santiago de Compostella, die daar hun pelgrimsschelp kregen. Waarom kan dat niet gewoon in het informatieboekje vermeld worden?”
Folmer pleit er niet voor alles te vergeten; wel om met respect over elkaar te praten. „In de schoolboeken zou ook meer aandacht voor die periode moeten komen, met de benoeming van de feiten en de fouten, eerlijk en zonder vooroordelen. En er zou een oecumenisch geschiedenisboek geschreven moeten worden.”
Stapt u niet te gemakkelijk over de verschillen heen?
„Och, die verschillen. Het is wel belangrijk dat je bij een kerk bent aangesloten, maar welke dat is, doet er minder toe. Het is niet van wezenlijk belang of je joods, protestants of katholiek bent; als je God maar dient.”
Gaat u dat oecumenische geschiedenisboek schrijven?
„Ik heb genoeg materiaal verzameld om zo’n boek te schrijven, maar… zou er wel belangstelling voor zijn?”