Laat contrast tussen advent en Kerst terugkomen
Zijn we met elkaar op de goede weg als het gaat om de manier waarop wij de advents- en kersttijd invullen? Kan het anders, moet het beter?
Ik bedoel dit. Nadat Sinterklaas zijn hielen gelicht heeft, storten we ons met elkaar in een drie weken lang durende hausse aan huiselijke sfeer, sentimentele samenkomsten en gevoelige vieringen waar we de komst van de Heiland herdenken. In de ‘wereld’ weten ze de goedheiligman –vooral commercieel– naadloos te verbinden aan de kerstman. Maar zie ik het goed dat de peper- en kruidnotensfeer van pakjesavond ook in de huiskamers van gereformeerde kerkmensen geruisloos overgaat in de gevoelige kaarsjes- en lichtjessfeer van het feest van het Licht?
En buiten de huiskamers: is mijn observatie juist dat de kerstconcerten tegenwoordig steeds vroeger beginnen? Een uitvoering van het Weihnachtsoratorium op 9 december, een kerstsamenzangavond op 10 december, een uitvoering van de Messiah op 12 december, een kerstmannenkorenconcert op 13 december, het kerstoratorium van Johan Bredewout op 14 december… En dan hebben we nog bijna twee weken te gaan voor het 25 december is! Trouwens, ook op 29 december kun je nog naar een kerstconcert, net als dat er op 14 januari nog nieuwjaarsconcerten gegeven worden.
In de kerk ordenen we de diensten naar het kerkelijk jaar, zodat we daar al sinds 27 november advent vieren. Geen probleem natuurlijk. Maar hoe vul je dat vervolgens in? Veel adventsgezangen hebben we bijvoorbeeld niet, dus vanaf eind november maken de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon overuren. Mooie liederen, zeker. Maar als je ze in vier weken tijd veertien keer zingt, kan hun glans licht verdoven.
Voeg bij die concerten en kerkelijke samenkomsten de kerstvieringen op de mannenvereniging, de vrouwenvereniging, de jeugdvereniging, de kinderclub, de peuterspeelzaal en de basisschool, en het begint je te duizelen. Wéér Jesaja 9 en 11, wéér Micha 5:1, wéér Lukas 1 en 2. Wéér ”Hoe zal ik U ontvangen” en ”Daar is uit ’s werelds duist’re wolken”. Wéér ”Komt allen tezamen” en ”Stille nacht” uit de kerstsuites van Jan Zwart. En last but not least: wéér het ”Ere zij God”, al dan niet met de bovenstem van Jan van der Waart. En intussen wordt –in alle eerbied bedoeld– de Heiland honderd keer verwacht, geboren, begroet en bezongen. Kan iemand mij vertellen hoe je de honderdste keer nog net zo betrokken mee kunt doen als de eerste keer?
Kan het anders, moet het beter? Laten we ons realiseren dat de adventstijd van oudsher bedoeld is als periode van boete en inkeer, in liturgische kringen aangegeven met de kleur paars. Die boetedoening ging vroeger gepaard met vasten, vaak zelfs een aantal dagen per week. Denk ook eens aan de kerkmuziek in het 18e-eeuwse Duitsland. Tijdens de adventstijd klonk er maar mondjesmaat muziek in de dienst. De teneur was ingetogen. Maar áls Kerst dan aanbrak, ging men vol op het orgel. Vandaar Bachs ”Tönet, ihr Pauken! Erschallet, Trompeten!” op de eerste kerstdag. Die instrumenten hadden wekenlang gezwegen en mochten nu eindelijk weer losbarsten.
Moeten we iets van dat contrast niet zien terug te krijgen? Zoals we dat rond Goede Vrijdag en Pasen volgens mij iets beter kunnen. (Hoewel je ook dan soms al een week voor Goede Vrijdag tijdens een passie- en paasconcert het ”U zij de glorie” kunt staan zingen.) Het contrast tussen ingetogenheid en uitbundigheid, tussen boetedoening en blijde jubel, tussen vasten en kerstdiner.
Misschien moeten we gewoon met elkaar afspreken dat we vóór 25 december geen ”Ere zij God” meer zingen en niet meer uit Lukas 2 lezen. Dat we geen massale en uitbundige zangavonden en concerten meer organiseren (alle commerciële belangen ten spijt), maar alleen bijeenkomsten van boete en inkeer. Dat we onze menu’s sober samenstellen en ons uitgavenpatroon kritisch bekijken. Om zo de komst van de Heiland in te wachten. Wat zal het dan een vrolijk en uitbundig kerstfeest zijn.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl