Moderne wetenschap kan positieve bijdrage leveren aan christelijk geloof
Wat is de waarde van evidentialistische apologetiek?
Terwijl de klassieke apologetiek –zie mijn vorige aflevering in deze rubriek– gebruikmaakt van logische argumenten, gebruikt het evidentialisme vooral waarnemingen en feiten om het christelijk geloof te verdedigen. Dit kunnen historische en archeologische feiten zijn die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de Bijbel of de opstanding van Christus. Maar in het evidentialisme maakt men ook ruim gebruik van gegevens uit de natuurwetenschappen.
Een bekende wegbereider voor deze vorm van apologetiek was de Britse geestelijke William Paley. In 1784 publiceerde hij zijn ”Natural Theology”, waarin hij gebruikmaakt van het bekende voorbeeld van een horloge. Stel dat iemand een horloge vindt, wie zal denken dat dit ingenieuze instrument vanzelf is ontstaan? Het horloge is een bewijs dat er een horlogemaker is, aldus Paley.
In de jaren 70 en 80 van de twintigste eeuw was de Amerikaan John W. Montgomery een leidinggevende evidentialist. In dezelfde tijd verschenen er diverse boeken van de Britse filosoof Richard Swinburne. Hij verwierp klassieke godsbewijzen, omdat deze niet teruggaan op feiten maar op een logische argumentatie. Evenals wetenschappers, historici en detectives observeert hij data om zo tot een theorie te komen die de beste verklaring voor de gevonden data biedt. Het bestaan van God biedt volgens Swinburne de beste totaalverklaring voor het bestaan van het universum, dieren, ingenieuze lichamen, ontwikkeling, wonderen en geestelijke ervaringen.
Kortom, evidentialistische apologetiek wil starten vanuit de waarneembare feiten. Omdat de apologeet dezelfde gegevens en methodieken gebruikt als de niet-gelovige kan er gezocht worden naar gemeenschappelijke grond tussen de christen en de niet-christen. De claims van het christelijk geloof zijn voor een belangrijk deel toetsbaar voor een wetenschappelijk ingestelde wereldburger.
Antropisch principe
De manier waarop het evidentialisme te werk gaat, kan geïllustreerd worden aan de hand van het gebruik van het zogeheten antropisch principe. Hiermee wordt het feit aangeduid dat allerlei fundamentele constanten in het heelal precies die waarden hebben die nodig zijn om het menselijk leven mogelijk te maken. Zo beweegt de aarde zich in een redelijk constante zone rondom de zon, zodat temperaturen en temperatuurwisselingen vergeleken met andere planeten gunstig zijn. Als het op aarde te heet zou zijn, zou al het water verdampen, en als het te koud zou zijn, zou al het water bevriezen. In beide gevallen zou er geen leven op aarde mogelijk zijn.
De aarde is bovendien uniek in het heelal als planeet waarop water aanwezig is als randvoorwaarde voor het leven. De meeste planeten hebben een baan om meerdere sterren heen. Deze banen zijn chaotisch, zodat de planeet de ene periode heel dicht bij de ster is en al het water verdampt, en de planeet op een ander moment zo ver bij de ster vandaan is dat al het water bevriest. Omdat de aarde in een vrij constante cirkel om de zon draait, op een gunstige afstand van de zonde, is er op aarde wel (vloeibaar) water beschikbaar. Andere gegevens in het heelal helpen daar ook aan mee. De grote massa van Jupiter zorgt voor een evenwicht tussen diverse planeten in ons zonnestelsel, terwijl de relatief zware massa van de maan zorgt voor een stabiele as van rotatie van de aarde.
Daar komt nog bij dat als de constanten in het heelal een fractie anders zouden zijn, het universum er heel anders uit zou zien, of er zou zelfs helemaal geen universum zijn. Zo heeft de zogeheten nucleaire kracht (de kracht die nodig is om een atoom te splitsen) een constante waarde van 0,007. Als dit 0,006 zou zijn, zouden er in heelal alleen maar waterstofatomen zijn. Als dit getal 0,008 was, zou alle waterstof veranderen in zware elementen uit het periodieke systeem. Er is dus een uiterst nauwkeurig evenwicht waardoor het heelal kan bestaan en er leven op de aarde mogelijk is. In totaal gaat het wel om vijftig constanten die aan het heelal een finetuning verlenen. De kans dat het universum kan bestaan, is astronomisch klein, namelijk 1 op 10229 (een 1 met 229 nullen).
De bewustwording van het antropisch principe laat zien dat de moderne ontwikkelingen in de natuurkunde geen afbreuk hoeven te doen aan het christelijk geloof, maar er juist een positieve bijdrage aan kunnen leveren. Het antropisch principe roept om een intelligente ontwerper van het heelal die alle waarden op elkaar heeft afgestemd om het leven mogelijk te maken en de mens centraal te stellen in de kosmos.
Multiversum
Een atheïst als Richard Dawkins zoekt de verklaring voor het antropisch principe (uiteraard) in een andere richting. Hij past het principe van de natuurlijke selectie kosmologisch toe. Er zijn talloze big bangs geweest, er zijn miljarden universa ontstaan. Alleen de universa met de goede constanten overleven. Dit uitgangspunt van talloze universa is volgens Dawkins aannemelijker dan het geloof in God. Dat is natuurlijk de vraag.
De multiversumhypothese van Dawkins botst ook nog eens met het filosofische uitgangspunt dat wordt aangeduid als het ”scheermes van Ockham”. Dit principe stelt dat als je een bepaald fenomeen op meerdere manier kunt verklaren, de eenvoudigste verklaring de voorkeur verdient. Als het speelgoed van onze peuter kwijt is, plegen we als eerste verklaringsmogelijkheid niet te denken aan buitenaardse wezens. Het ligt meer voor de hand dat onze kleine vergeten is waar hij zijn speelgoed heeft gelaten.
Moderne natuurkundigen geven het evidentialisme in het algemeen en het geloof in een intelligente Ontwerper een krachtige steun in de rug. Michael Behe, een microbioloog die heeft geschreven over de complexiteit van de cel, verklaart: „Met de vooruitgang van wetenschap wordt het moleculaire fundament van leven niet minder complex, maar exponentieel complexer. Met die toenemende complexiteit wordt het argument voor intelligent ontwerp ook exponentieel sterker.” Dit laat zien hoe in het evidentialisme een intens geding met de wetenschap wordt gevoerd en hoe belangrijk wetenschappelijke ontdekkingen in de fysica zijn voor het evidentialistische argument.
Dr. W. van Vlastuin, docent dogmatiek en apologetiek aan het Hersteld Hervormd Seminarie in Amsterdam. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
G. van den Brink, Letters in een schoon boek, Reformatorisch Dagblad 15 december 2007.
D. D’Souza, Het christendom is zo gek nog niet,hoofdstuk 11-13.
R. Swinburne, Het bestaan van God.
K.D. Boa & R.M. Bowman Jr, Faith has its Reasons, deel 3.
W.L. Craig, Reasonable Faith, Hoofdstuk 4.
D. Groothuis, Christian Apologetics, hoofdstuk 12-14.