Een onopvallend maar nuttig liedboekje
NIJMEGEN – Een klein, laatmiddeleeuws boekje met 259 liederen. Elf jaar geleden begon Jeske van Dongen met het onderzoek naar dit belangrijke bundeltje. Ze bleef het leuk vinden. „Het is zo mooi met die middeleeuwen: je blijft puzzelen.”
Aan de faculteit der letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen promoveert Jeske van Dongen (1974) uit Oss woensdagmiddag op het proefschrift ””Een devoot ende profitelijck boecxken”. Terug naar de bron”. Daarin schetst ze de achtergronden van een liedbundeltje dat in 1539 in Antwerpen van de persen rolde.
Het gaat om een klein, onopvallend boekje, zo’n 10 centimeter hoog en 16 centimeter breed – geschikt om op zak te hebben. De titel, ”Een devoot ende profitelijck boecxken” (een vroom en nuttig boekje), is ook niet echt onderscheidend: er verschenen in die tijd zo veel liedboekjes. Na de geestelijke goedkeuringen en een voorwoord volgen in achttien katernen van steeds acht bladen 259 liederen: 252 in het Middelnederlands, zeven in het Latijn. Een groot aantal teksten is voorzien van een muzieknotatie.
Het onopvallende uiterlijk van dit ”boecxken” is echter misleidend. Het gaat hier om de grootste verzameling Middelnederlandse liederen waarover we nu nog beschikken. Het is ook de eerste liedbron in de Lage Landen waarin we een gedrukte muzieknotatie bij volkstalige liederen aantreffen, stelt Van Dongen.
Het boekje lijkt ook het einde van een liedtraditie te markeren. Die is bewaard gebleven in een reeks handschriften en een paar gedrukte bronnen in de periode tussen 1400 en 1540. Het gaat om meer dan 500 liederen, meest in het Middelnederlands, deels in het Latijn. Uit die schat aan liederen die in de Nederlanden circuleerden stelde een zekere ”aucteur” nu ”Een devoot ende profitelijck boecxken” samen.
Van het Antwerpse bundeltje zijn twee exemplaren bewaard: één ligt in de KB van Brussel, het andere in de Stadsbibliotheek van Haarlem. Van Dongen raakte in de ban van het bundeltje toen ze van 1997 tot 1999 werkzaam was bij het Meertens Instituut in Amsterdam. Daar was ze betrokken bij de Nederlandse Liederenbank, een project waarbij tal van Nederlandse liederen in een database worden ingevoerd. Van Dongen merkte dat het nog lastig is om de liederen van de late middeleeuwen in te voeren. „De liederenbank is gebaseerd op rijmschema’s, maar die zijn in laatmiddeleeuwse liederen helemaal niet zo vastomlijnd als later.”
Daarom wilde Van Dongen graag zo’n liedbron in z’n geheel bestuderen, van kaft tot kaft en met verschillende invalshoeken. Daarmee sloot ze aan bij een tendens in de wetenschap van de laatste jaren: nadat onderzoekers decennialang focusten op afzonderlijke liedteksten, komt er de laatste jaren meer aandacht voor bronnen als geheel. Na haar studies muziekwetenschap en Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht kreeg Van Dongen in 2000 in Utrecht een aio-plaats. Later verkaste ze naar Nijmegen. Inmiddels is ze getrouwd en heeft ze vier kinderen. De laatste jaren werkte ze daarom thuis aan het onderzoek.
Heel graag wilde Van Dongen de achtergrond van het bundeltje achterhalen. Wie is degene die zichzelf in het voorwoord ”aucteur” noemt? Voor welk milieu werd dit boekje samengesteld? „Vaak is gezegd dat de Antwerpse drukker, Symon Cock, de samensteller van het boekje is geweest. Hij zou ook als enige het octrooi hebben gehad op het drukken van muzieknotaties. Beide gedachten heb ik weerlegd. Mijns inziens heb ik aangetoond dat we de samensteller moeten zoeken binnen de gemeenschap van de franciscaner minderbroeders, een kloosterorde die Franciscus van Assisi volgde. De tweede geestelijke goedkeuring voor in het boekje, afgegeven door een hooggeplaatste minderbroeder-observant, wijst daarop.”
Wilde de ”aucteur” anoniem blijven, over het doel van zijn ”boecxken” is hij niet onduidelijk. Hij wil een alternatief bieden voor de vele „onbetamelijke, onfatsoenlijke wereldlijke liedjes en refreinen die dagelijkse in de handen van de jongelui zijn.” Het voorwoord is dan ook gericht aan de opvoeders: geestelijken –waarschijnlijk minderbroeders, wellicht ook begijnen– die de jeugd onderrichten. Wereldse liedteksten leiden tot zonden. Geestelijke liederen echter loven God en leiden tot vroomheid. Daarom heeft de samensteller „met grote naarstigheid” zowel geestelijke als wereldlijke personen „in diverse kloosters, steden en gewesten” alle geestelijke liederen laten zoeken die er te vinden waren; ook heeft hij zelf mensen aan het dichten gezet. In de hoop dat de gebruiker „enige vroomheid, goede gedachten of geestelijk nut bemerkt uit ons werk.”
Van Dongen: „Een groot aantal liederen gaat dan ook over inkeer en over de intense zelfstrijd waarmee het proces om tot inkeer te komen, gepaard gaat. De liederen sluiten helemaal aan bij de devotie van de minderbroeders, waarin veel aandacht is voor de menselijke Jezus en Zijn nauwe band met Maria.”
In 1539 gistte het al behoorlijk rond Antwerpen als het gaat om de nieuwe leer van mannen als Luther. Van de persen rolden tal van ketterse geschriften. In het onderzoek is wel gesteld dat er twee psalmen in ”Een devoot ende profitelijck boecxken” staan –Psalm 37 en 65– die van onbetwist kettersen huize zijn. De samensteller zou ze hebben overgenomen uit een psalmboek uit 1526 van Johannes Bugenhagen, een vriend van Luther. Dat psalmboek stond bekend als een van de meest ketterse boeken van die tijd. Van Dongen heeft echter niet de indruk dat de inhoud van ”Een devoot ende profitelijck boecxken” ketters is. „De geestelijke sfeer is volgens mij helemaal die van de late middeleeuwen en de moderne devotie. Het boekje is niet voor niets geapprobeerd door twee geestelijken. Maar ik ben geen theoloog.”
Wat heeft jarenlang onderzoek naar een dergelijk vroom boekje met haarzelf gedaan? „Ik ben zelf in het dagelijks leven niet erg bezig met het geloof. Maar toen we onze kinderen lieten dopen, werd ik gevraagd mee te doen met de doopgroep van de parochie in Oss. Dat heb ik gedaan. Ik zou het denk ik niet gedaan hebben als ik niet met dit onderzoek bezig was. Deze tedere en toegankelijke liedjes laten zien dat je niet alleen voor jezelf bezig moet zijn. Ze stralen ook rust uit, waardoor je tot jezelf komt.”