Diaconie is geen „stille” dienst
UTRECHT – Het eenzijdige beeld van diaconie als vooral nederig dienen, is onjuist. Diaconie is geen stille, zichzelf wegcijferende dienst, maar hart van het geloof en wezenlijk voor het kerk-zijn.
Dat stellen Herman Noordegraaf en Jozef Wissink in de bundel ”Diaconie in beweging. Handboek diaconiewetenschap” (uitg. Kok, Utrecht). Het boek is een vervolg op de uitgave ”Barmhartigheid en gerechtigheid” (2004).
Het nieuwe boek beschrijft de Bijbelse en historische wortels van het diaconaat, de ontwikkelingen in de verschillende kerken (van rooms-katholiek en protestants tot evangelisch-charismatisch) en brengt de contouren van de diaconiewetenschap in kaart.
Auteur Lútzen Miedema zet uiteen dat de praktijk van barmhartigheid en gerechtigheid in het Oude Testament, bewezen aan arme, hongerige mensen, haaks staat op de filantropie in het Nabije Oosten. Daar doelde filantropie op het versterken van het prestige van vorst en aristocratie. Het Bijbelse begrip gerechtigheid gaat dieper. Het gaat in de Bijbel niet om een wederdienst, een ruilverhouding, maar om genade. „Niet de bedoelingen van de donor bepalen de hulp, maar de waardigheid van de ontvanger. De hulp is hier gebaseerd op de fundamentele gelijkwaardigheid en waardigheid van mensen. Wie hulp ontvangt, mag daardoor nooit vernederd worden.”
Deze opvattingen werken ook door in het christendom. De praktijk van liefdadigheid of diaconaat is niet slechts een aanhangsel van de geloofsleer, maar hoort thuis in het hart van verkondiging, catechese en ander onderwijs. „Het gaat niet slechts om een consequentie van ons geloven, het hart van het geloof klopt er zelf in. In deze dienst wordt op een eigen manier duidelijk wie onze God is.”
Het diaconaat of de diaconie is de verantwoordelijkheid van de gehele kerk, aldus de auteurs. Daarom mag de diaconale dienst nooit als een exclusief recht door een van de ambten worden opgeëist: het gaat om een verantwoordelijkheid van iedere christen. De diaconale dienst is een dimensie die herkenbaar dient te zijn in alle functies en werkzaamheden van de kerk. In de diaconale zorg mogen verder gerechtigheid en barmhartigheid niet tegen elkaar worden uitgespeeld. „Rechtvaardigheid zonder liefde kan abstract worden en liefde zonder rechtvaardigheid sentimenteel.”
Hans Wijngaards stelt vast dat tijdens de eerste duizend jaar van de kerk ook vrouwen het diaconaat uitoefenden. Wat rooms-katholieken en orthodoxen betwijfelen is of zij ook een gewijd ambt bekleedden. Volgens Wijngaards was het een oudchristelijke gewoonte, zeker tijdens de eerste vier of vijf eeuwen, om vrouwen eenvoudig diaken te noemen. Paulus noemt Febe de „diaken van de gemeente in Kenchreën” (Rom. 16:1). Ook in 1 Tim. 3:8-12 is er waarschijnlijk sprake van vrouwelijke diakens. Als hier gesproken wordt van vrouwen die eerbaar moeten zijn, doelt dat op „de vrouwen die diakens zijn” en niet „hun vrouwen”, zoals men veel in vertalingen vindt.
Uit wijdingsriten uit die tijd blijkt volgens Wijngaards dat vrouwen, net als hun mannelijke collega’s, de diakenwijding ontvingen. Het Westen heeft lang vrouwelijke diakens gekend, maar er was ook altijd sprake van veel verzet hiertegen in de Latijnsprekende delen van de kerk. De voornaamste oorzaak was de invloed van het Romeinse recht. Daarin had de vader van het gezin absoluut gezag en kon de vrouw geen leidinggevende positie bekleden.
Volgens Wijngaards kozen Calvijn en Bucer mede voor vrouwelijke diakens, maar werd die keuze niet in praktijk gebracht. Dat was niet alleen vanwege culturele invloeden, maar ook omdat er binnen het calvinisme weerstand was om aan vrouwen „regeermacht” te geven. „Dit zou namelijk het geval zijn als zij als diaken zitting zouden krijgen in de kerkenraad, de classicale vergadering of de synode.”