Droom
1 Korinthe 2:9
Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen hart niet is opgeklommen.
Het blijkt dat het gezelschap, waaronder degenen die in de toekomst in de hemel komen te leven, in wie de oude mens hier op aarde ten onder gebracht wordt, geheel en al heerlijk en ook in dit opzicht zeer vreugdevol is. Immers verkeert de mens gaarne bij en met zeer voortreffelijke en heerlijke personen, en staat hij daarom dikwijls te dringen om zo iemand te zien.
Maar als het hem overkomen mag om niet alleen de handel en wandel van het gehele hof van een groot koning te aanschouwen, maar ook met hen om te gaan en in hun tegenwoordigheid van al de heerlijkheid van het hof te genieten, zodat hij zelfs vriendelijk toegesproken, omhelsd, gekust en zeer hartelijk uitgenodigd werd om zich bij hen te voegen en zich onder hen vrijmoedig te gedragen, dit zou hem lijken een droom te zijn (Psalm 126). Hij waande zich dan in zijn eigen huis onder zijn beste vrienden, en om zo samen met hen steeds alle vreugden te genieten, die hun daar wachtten.
Wanneer hij dit dan zo bevond, dat het in der waarheid zo geméénd was, zoals het hem aangezegd werd, dan zou dit zijn hart met zeer grote vreugde en vrolijkheid vervullen, en hij zou niet weten wát nog meer op aarde te moeten wensen. Dit valt nu de godzaligen in de hemel ten deel.
Willem Teellinck, predikant te Middelburg
(”Nieuwe historie van de oude mens”, 1623)