Afschaffen waterschappen zinloos
Het is een illusie te denken dat opheffing van de waterschappen honderden miljoenen euro’s oplevert, betoogt Peter Glas.
Naar aanleiding van een motie van D66-Kamerlid Schouw wordt de laatste dagen gezinspeeld op het naderende einde van de waterschappen (RD 14-11). Een van de overwegingen daarbij is dat het opheffen van de waterschappen 500 miljoen euro per jaar zou opleveren. Ook zou het opheffen minder bestuurlijke drukte brengen.
Die 500 miljoen euro is uit de lucht gegrepen. Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden van de Rijksuniversiteit Groningen (Coelo) heeft hier vorig jaar gehakt van gemaakt. Het werk van de waterschappen, zorgen voor veiligheid en schoon en voldoende water, moet immers toch gebeuren. Het is een illusie te denken dat dit veel goedkoper kan door de besturen af te schaffen. De directe bestuurskosten van de waterschappen zijn door het Coelo berekend op ongeveer 22 miljoen. Indirect komt daar nog 45 miljoen bij. Die kosten vallen niet allemaal vrij als je de besturen opheft.
Inmiddels is er het Bestuursakkoord Water, dat in mei tussen Rijk, waterschappen, provincies, gemeenten en de waterbedrijven werd getekend. De afspraken daarin leveren direct besparingen op. Die lopen op tot 750 miljoen euro in 2020. Dit ten opzichte van een berekende autonome toename van 1 tot 2 miljard. De decentrale overheden gaan dus liever samen aan de slag met deze voorstellen in plaats van zich te verliezen in reorganisatiediscussies.
Proeftuin
Wat de bestuurlijke constellatie ook moge zijn, het is duidelijk dat we niet zonder waterbeheer kunnen in deze delta. Elk van de 10.000 waterschappers voelt zich persoonlijk verantwoordelijk voor het op orde houden van 235.000 kilometer watergangen, 20.000 kilometer dijken en het schoonmaken van 2 miljard kubieke meter afvalwater.
Ga er maar aan staan. Hoe zou u dat organiseren en hoe zou u dat bekostigen? Ik zou er een waterschap voor uitvinden, als beste garantie voor een waterveilig en duurzaam economisch en woonklimaat in ons land.
Het Nederlandse waterbeheer en het waterschapsmodel zijn een ijzersterk product. Zo is na de orkaan Katrina in New Orleans, en recent nog na de overstromingen in Frankrijk, de hulp ingeroepen van de Nederlandse waterschappen. De waterschappen versterken de consortia van Nederlandse bedrijven, die op het vlak van waterbeheer hun werk doen in binnen- en buitenland.
Samenwerking is er ook op het terrein van innovatie. De waterschappen zijn proeftuin voor nieuwe technologische ontwikkelingen. Hun rioolwaterinstallaties gaan bijvoorbeeld de komende jaren uit afvalwater veel groene energie en grondstoffen terugwinnen.
Over de door de Tweede Kamer gewenste vermindering van de bestuurlijke druk zijn met het kabinet in het Bestuursakkoord Water al afspraken gemaakt. Zo zal het aantal waterschapsbestuurders worden teruggebracht. Door de vele fusies van waterschappen (in 1950 nog ruim 2600; nu 25 waterschappen) is het aantal waterschapsbestuurders de afgelopen decennia overigens al sterk teruggelopen. Die fusies gaan nog steeds door, want waterschapsbesturen zijn zeer kostenbewust.
Uit onderzoek komt naar voren dat een eigen belastinggebied en betrokken bestuurders belangrijke elementen zijn om tot een goed en duurzaam waterbeheer te komen. De afgelopen vijftig jaar is er niemand in Nederland door een overstroming om het leven gekomen. Dat is in veel landen wel anders.
In Nederland zijn er momenteel ook hoegenaamd geen grote problemen tijdens de natte en extreem droge perioden. In de jaren negentig leden we nog honderden miljoenen schade aan oogsten en infrastructuur. Dankzij gedane investeringen is er dit jaar, ondanks extreme droogte en regenval, weinig gebeurd.
Jaloezie
Dan nog een argument van staatsrechtelijke aard. Artikel 133 van de Grondwet is uitsluitend aan het waterschap gewijd. Het waterschap wordt daarin gepositioneerd als een zelfstandig en volwaardig onderdeel van onze overheidsorganisatie, naast provincies en gemeenten. Ook voor de eventuele „ombouw” van het waterschap tot uitvoeringsorganisatie van de provincies is dus een grondwetswijziging nodig.
Daar komt nog bij dat waterschappen gevormd zijn op waterstaatkundige grenzen. Niet voor niets heeft meer dan de helft van de waterschappen een interprovinciaal karakter. Het waterschap Rivierenland ligt bijvoorbeeld in vijf provincies. Omvorming leidt dus tot een ingewikkelde ‘knip-en-plakoperatie’ met alle kosten van dien.
Uit eigen ervaring weet ik ten slotte dat deze discussie in het buitenland, en ook bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), met stijgende verbazing wordt gevolgd. Daar kijkt men met bewondering en zelfs enige jaloezie naar het Nederlandse waterschapsmodel. Welk probleem lost de opheffing van de waterschappen eigenlijk op? Mijn conclusie is helder: geen enkel.
De auteur is voorzitter van de Unie van Waterschappen.