Spaanse Burgeroorlog was bepaald geen lokale aangelegenheid
Het is dit jaar 75 jaar geleden dat republikeinen en nationalisten in Spanje elkaar in de haren vlogen: de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Dat klinkt als een lokale aangelegenheid, maar niets is minder waar.
De Britse historicus Paul Preston weet in zijn boek over de Spaanse Burgeroorlog te vertellen dat er meer dan 20.000 andere werken over de strijd zijn verschenen. Daarmee is „een literair grafschrift” ontstaan „dat deze strijd op gelijke hoogte brengt met de Tweede Wereldoorlog”, noteerde hij.
Waarom zo veel belangstelling voor een relatief kleine oorlog? Het bekendste incident uit de Spaanse burgeroorlog is wellicht het bombardement op het Baskische stadje Guernica in 1937, waarbij 200 tot 300 burgers om het leven kwamen. In een middag bombardeerden Duitse vliegtuigen de stad volledig tot puin. Het was verschrikkelijk, maar in vergelijking met Hiroshima en Dresden ging het om „een onbeduidende vandalistische daad”, om met de Britse historicus Raymond Carr te spreken. Ook Preston schrijft dat de Spaanse Burgeroorlog op geografische en menselijke schaal „in het niet” zinkt in vergelijking met andere conflicten.
Volgens Preston heeft de overweldigende belangstelling voor het Spaanse conflict te maken met het feit dat de winnaar van de strijd, Francisco Franco, tot 1975 zou blijven zitten. Dat was „in de hele wereld voor tegenstanders van het fascisme een woedend makende belediging”, aldus Preston.
Rol kerk
De oorlog staat in het publieke geheugen gegrift als een strijd tussen de grote ideologieën in het Europa van de jaren dertig: fascisme, communisme en democratie. Daar zit ook veel waars in, maar interessant is dat fascisme en communisme in Spanje pas tijdens de oorlog zelf een rol begonnen te spelen. Vóór de burgeroorlog hadden beide kampen in Spanje nauwelijks invloed.
Spanje onttrok zich grotendeels aan de internationale schema’s en bungelde in ontwikkeling min of meer aan Europa. De Pyreneeën markeerden meer dan een fysische grens. Terwijl er in veel Europese landen, zoals Frankrijk en Groot-Brittannië, in de 19e eeuw hervormingen waren doorgevoerd, bleven de machtsverhoudingen in Spanje feitelijk ongewijzigd. Een verbond van monarchie, landadel en de Rooms-Katholieke Kerk bleef oppermachtig. Die laatste verwierp in de woorden van historicus Eric Hobsbawm „alles in de wereld wat na Maarten Luther had plaatsgevonden.”
Spanje kende in de late 19e en de vroege 20e eeuw weliswaar oprispingen van sociale onrust, maar een lang leven waren die nooit beschoren. Tot 1931, en toen ging het opeens razendsnel. Op 12 april van dat jaar was Spanje nog een monarchie, op 13 april was koning Alfonso XIII in balingschap naar Parijs vertrokken en was het land een republiek geworden. De opstandelingen schreven verkiezingen uit die een links-republikeinse regering in het zadel hielpen. Het nieuwe regime maakte er werk van om het conservatieve Spanje binnen afzienbare tijd om te toveren tot een progressief land.
De manier waarop het dat deed, zette echter weinig zoden aan de dijk. De regering wilde de macht van kerk en grootgrondbezitters terugdringen, maar schoot totaal door. Niet alleen het instituut kerk, ook de geloofsbeleving van de Spanjaard moest eraan geloven. Openbare geloofsuitingen werden verboden, tot aan rooms-katholieke begrafenissen toe. Echtscheiding werd legaal verklaard. De republikeinse opstandelingen konden aanvankelijk rekenen op aanzienlijke steun van meelevende Rooms-Katholieken, maar die groep joegen ze binnen de kortste keren effectief tegen zich in het harnas.
Pronunciamento
Het wachten was op de tegenreactie. Die kwam in 1933, toen er een nieuwe rooms-katholieke partij werd opgericht die samen met de grootgrondbezitters en het leger de strijd aanbond tegen het linkse regime.
Bij de verkiezingen in 1936 nam deze rechtse coalitie, het Nationaal Front, het op tegen een linkse coalitie: het Volksfront. De laatste ging de stembusstrijd in met een gematigd programma en won, zij het met een zeer nipte meerderheid.
Dit leidde tot grote teleurstelling op rechts. Velen wilden de uitslag van de verkiezingen niet accepteren en daarmee kwam het beproefde Spaanse concept van de ”pronunciamento”, de militaire coup, in beeld. Vijf maanden na de verkiezingen kwamen de generaals van het leger in opstand. Generaal Francisco Franco, op dat moment gouverneur op de Canarische Eilanden, wierp zich op als leider van de opstandelingen.
De generaals hadden hulp nodig en zochten die bij Mussolini en Hitler. Beiden stemden na enige aarzeling in, waarmee de coup, die feitelijk tot mislukken gedoemd was, veranderde in een langdurige burgeroorlog. Rusland schaarde zich later aan de zijde van de linkse regering. De strijd was een confrontatie tussen ideologieën geworden.
Romantische oorlog
Bijzonder is dat de burgeroorlog in Spanje vrijwilligers van over de hele wereld trok: in totaal vochten 40.000 buitenlanders uit 50 verschillende landen aan de kant van de republikeinen mee. Onder hen waren ook Nederlanders, zoals Fanny Schoonheyt, een jonge vrouw die voor de republikeinen de mitrailleur bediende. Journaliste Yvonne Scholten schreef recent een boek over haar.
De Spaanse Burgeroorlog heeft mede hierdoor een haast romantische klank gekregen. Beroemde schrijvers en dichters als George Orwell en W. H. Auden mengden zich in de strijd, soms zelfs letterlijk. Voor velen was het duidelijk: hier werd een strijd gevochten tussen goed en kwaad. Ze deden graag mee aan een dappere poging om het fascisme de kop in te drukken.
Inmiddels is dat romantische beeld er wel van af. Het is waar dat de nationalisten onder leiding van Franco bijzonder wreed te werk zijn gegaan. Ze hebben tijdens de oorlog naar schatting 200.000 mensen gedood. Maar ook de republikeinen waren geen lieverdjes. De Engelse militair historicus Antony Beevor heeft daar enkele jaren terug een ontnuchterend boekje over opengedaan. Linkse rivalen werden neergeschoten, internationale vrijwilligers die terug naar huis wilden zonder pardon geëxecuteerd.
Franco kreeg echter nog jaren de tijd om dergelijke misdaden te begaan. „Franco lag, zoveel is wel zeker, nooit wakker uit bekommernis om zijn gevangenen of door schuldgevoelens nadat hij doodvonnissen had getekend”, tekent Preston in zijn boek op. Met Franco bleef Spanje ook na de Tweede Wereldoorlog een buitenbeentje, een vuile reliek uit een tijd die iedereen wilde vergeten.