Prof. De Boer: Protestant mag best scherper zijn
LEEUWARDEN – „Protestanten mogen gerust wat scherper zijn. Guido de Brès was ook een scherpslijper tegenover de wederdopers.” Dat zei prof. dr. E. A. de Boer zaterdag in de dorpskerk van Leeuwarden-Huizum.
Hij maakte zijn opmerkingen in de staart van een matig bezocht symposium over de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), een particulier initiatief van een aantal leden van de gemeente Leeuwarden-Huizum.
De bijzonder hoogleraar geschiedenis van de Reformatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam ging in op een vraag van een aanwezige die zei een Mariabeeld in huis gehaald te hebben, terwijl ze vroeger niet gedacht had dat ooit te zullen doen. Prof. De Boer vindt een opwaardering van Maria niet erg. „In artikel 18 van de NGB wordt immers gesproken van de „gelukzalige maagd Maria.” De eer daar aan haar bewezen zijn we al eeuwen geleden kwijtgeraakt”, zei hij.
Van toenadering tot de Rooms-Katholieke Kerk moet De Boer echter niets hebben. „Bisschop De Korte is wel heel vriendelijk, maar toch stelt hij bikkelhard dat de reformatorische kerken het niet bij het rechte eind hebben. Wat dat betreft moeten we niet te argeloos zijn.” Hij haalde Guido de Brès aan, die hij „een scherpslijper tegenover de wederdopers” noemde. De hoogleraar van afgescheiden huize citeerde woorden uit het Bijbelboek Amos over de leeuw die heeft gebruld en zei dat de protestanten „best wat harder mogen brullen.”
Dr. A. J. Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, reageerde door te zeggen dat de Reformatie heldere lijnen getrokken heeft, maar dat de kerken van de Reformatie elkaar verslonden hebben, wat niet de bedoeling was. „Met het wegvallen van de grote fronten hebben twisten binnenshuis de brul gesmoord”, stelde hij.
Even daarvoor had prof. dr. W. Verboom, emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de Universiteit Leiden, desgevraagd gezegd dat het in deze tijd van secularisatie belangrijker is om te letten op wat verbindt met andere christelijke kerken dan op wat scheidt. „Ik betreur het ten zeerste hoe we als kerken van de Reformatie met elkaar omgaan. Als ik bisschop De Korte hoor spreken, of ik lees wat de paus schrijft over Christus, dan ontstaat er een gevoel van verbondenheid in de kern van het geloof. Er gebeuren nu dingen waarvoor de ogen opengaan. Ik krijg een hernieuwd gevoel van gemeenschappelijkheid.”
In zijn voorafgaande lezing stelde dr. Plaisier dat de NGB een poging was om het katholieke karakter van de Reformatie te onderstrepen. „De hoop om erkend te worden als algemene katholieke kerk ging echter in vlammen op.” Scherpslijperij moet de gereformeerden vreemd zijn, vindt hij.
Dr. Plaisier pleitte voor een hernieuwd reformatorisch belijden met een algemeen katholiek karakter. Dat moet niet gebeuren in de taal van vroeger maar in die van nu. „We groeien weg van de taal van de NGB, die een historisch document is geworden. De meeste jongeren begrijpen die taal niet meer. Het reformatorische getuigenis is niet bedoeld om alleen maar herhaald te worden. Vormen kunnen wisselen. De Reformatie is zelf ook vrij omgegaan met de vormen.”
Prof. Verboom haalde in zijn toespraak artikel 17, dat hem het meest aansprak, in zijn eigen woorden aan. „Wij geloven dat onze goede God in Zijn wondere wijsheid en goedheid Adam en Eva is gaan zoeken na hun zondeval. Zij waren door eigen schuld doodongelukkig geworden en vluchtten –bang voor God– bij Hem vandaan. In die toestand vond God hen. Hij troostte hen en beloofde hun Zijn Zoon te geven.”
Prof. Verboom noemde vijf functies van de NGB. Het belijdenisgeschrift heeft de gereformeerden een gezicht gegeven en is een samenbindend element geweest. Verder is het belangrijk geweest voor de verbreiding van het geloof en voor de gemeentebouw. „Maar de misschien wel belangrijkste functie is dat de NGB een richtsnoer is geworden voor het geloof van de enkeling en de gemeente. De NGB heeft taal gegeven aan de geloofsinhoud van de gereformeerden.”
Prof. De Boer schetste het leven van Guido de Brès. Hij noemde hem „een vrij gewone man die verschrikkelijk hard wilde werken en op bijzondere wijze predikant werd.” Prof. De Boer vindt hem „geen briljant theoloog” maar wel „een man met een bijzonder uitstraling.” „Het bijzondere was dat hij predikant in algemene dienst was die de noodzaak inzag om de verspreide gemeenten een stem te geven. Die stem was de belijdenis.”