Wie redt de euro?
De eurozone lijkt ten einde raad. De eenheidsmunt –een kroon moest het zijn op de Europese samenwerking– is bezig als vuurwerk te ontploffen in het gezicht van regeringsleiders. Welke opties resten er?
Europa maakt zijn moeilijkste dagen door sinds de Tweede Wereldoorlog, spraken de Duitse bondskanselier Merkel en de kersverse Italiaanse ”Il Primo Ministro” Monti deze week in koor.
En het is ook niet mals waar regeringsleiders uit euroland zich voor gesteld weten: de bankencrisis uit 2008, die vrij vloeiend verliep in een schuldencrisis en onlangs in een politieke crisis, is dat sinds deze week eigenlijk allemaal tegelijkertijd.
Technocraten nemen links en rechts het roer over van falende politici, maar het virus van de schuldencrisis lijkt zich desondanks verder over euroland te verspreiden.
Werden eerder al Griekenland (in drie bedrijven), Ierland en Portugal met noodkredieten voorlopig uit de wind gehouden, de afgelopen week groeide met de dag de kans dat ook Italië en Spanje zich zullen moeten melden aan het Europese noodloket.
De financiële markten hebben de Zuid-Europese broeders vol in het vizier: staatsobligaties van Italië en Spanje worden gedumpt, waardoor de rente die deze landen moeten betalen op hun staatsschuld omhoog vliegt. De tienjaarsrente beloopt voor beide landen inmiddels zo’n 7 procent, een percentage dat volgens economen wel eventjes gedragen kan worden, maar al snel onhoudbaar is.
En zo wordt de vrees dat deze landen niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen vanzelf bewaarheid.
En dat is best een probleem. Zeker wanneer je bedenkt dat de opgetelde schuld (2600 miljard euro) van Italië en Spanje het viervoud is van wat Portugal, Ierland en Griekenland samen tekortkomen.
Bezuinigen en hervormen luidt het devies, maar het effect daarvan is zeer beperkt in een terugvallende economie.
Snoeien en groeien gaan moeilijk samen, zo laat de ervaring met ruim één jaar ”werken aan herstel” in Griekenland wel zien; iedere dag gingen daar in de afgelopen twaalf maanden zo’n duizend banen in rook op. Daar valt bijna geen zwart geld tegenop te witten.
Maar hiermee houdt de ellende nog niet op. Door de angst in de markt dat de schuldencrisis zich nog verder zal verspreiden, liepen deze week ook de rentepercentages op van Frankrijk, België, ja zelfs van tot nog toe als ”uiterst veilig” aangeduide landen als Nederland en Oostenrijk. Slechts Duitsland ontspringt vooralsnog de dans.
Ondertussen worden door alle verwarring en tegenslag de verhoudingen tussen Europa’s leiders er niet beter op. Tekenend voor de groeiende animositeit was deze week de tik die de Luxemburgse premier Juncker probeerde uit te delen aan Duitsland, dat door velen wordt gezien als te strikt in de leer (zie verderop) in de zoektocht naar een oplossing voor de schuldencrisis.
De doorgaans zo aimabele Luxemburger betitelde, overduidelijk geïrriteerd door de rentestijging in alle landen behalve bij de oosterburen, tegenover de pers de „hoge Duitse schuldenlast” als „zorgelijk” en „zelfs hoger dan die van Spanje” maar „niemand lijkt daar iets van te willen weten.”
Wat bepaald niet helpt om de plooien glad te strijken, is dat waar Europese toppen zich in de achterliggende maanden soms aaneen leken te rijgen, het al dagenlang –de volgende top staat pas voor 9 december op de rol– oorverdovend stil is vanuit die gezamenlijke hoek van regeringsleiders.
De politieke discussie over de vraag óf en hoe de eurozone kan worden gered, lijkt verzand in een impasse die ook het duo Merkozy (Merkel en de Franse president Sarkozy, die tot nog toe het eurobeleid dicteerden) uiteen lijkt te drijven.
Ondertussen dringt de tijd. Zo stelde de Nederlander Willem Buiter, hoofdeconoom van de Amerikaanse Citibank, deze week in een interview dat we misschien „een paar maanden hebben –maar het kunnen ook weken zijn of dagen–” voordat een „financiële catastrofe” Italië of Spanje en „daarmee het Europese bankensysteem” te gronde richt, wat het „einde van de eurozone” kan betekenen.
Maar wat kunnen regeringsleiders –zo zoetjesaan crisismoe– eigenlijk nog doen om een systeemcrisis te voorkomen? Drie opties.
Vlucht naar voren
Het is mogelijk dat de Europese regeringsleiders er op korte termijn toch samen uitkomen. De voortekenen wijzen er bepaald niet op, maar onder druk wordt alles vloeibaar, zelfs politici. De halfslachtige poging van afgelopen maand om de omvang van het Europese noodfonds (EFSF, 440 miljard euro) voor schuldenlanden via investeringen door rijke landen als China te hefbomen tot 1000 miljard, moet dan wel de prullenbak in. Het plan is uitgedraaid op een fiasco. En waarom zouden andere landen ook geld in de euro willen steken, als Europa dat zelf klaarblijkelijk niet meer wil?
Een grotere reddingspot zal door Europa zelf moeten worden gevuld. Maar de rek is er wel zo’n beetje uit in de meeste parlementen, kritisch gadegeslagen door een groeiend aantal eurosceptische burgers. Maar wellicht kan er toch nog een schepje bovenop (volgens kenners is een fonds van minstens 1500 miljard nodig ) wanneer eurolanden verklaren zich veel sterker politiek, economisch en fiscaal te verenigen en bovendien afspreken dat notoire schuldenlanden zichzelf als ultiem middel onder curatele laten stellen.
De Duitse Bondskanselier Merkel leek hier deze week op te hinten. Hoe een dergelijke move –onmiskenbaar naar een Europa van twee snelheden, de eurolanden versus de niet-eurolanden– verkocht moet worden aan landen als Groot-Brittannië en Polen die zich nu al buitengesloten voelen, is van later zorg.
Probleem is wel dat naarmate er meer eurolanden in de financieringsproblemen geraken, het steeds moeilijker wordt om voldoende geld op tafel te leggen om de scherven op te vegen.
Geldpers van de ECB
Geld dat je tekortkomt, kun je in theorie ook gewoon bijdrukken. In de VS doen ze daar niet zo moeilijk over en ook Groot-Brittannië meldde deze week de drukmachine nog maar eens aan te slingeren om de economie aan te jagen.
Ook in euroland bevindt zich zo’n geldpers. In Frankfurt, op het hoofdkantoor van de Europese Centrale Bank (ECB). De wat rekkelijkere landen als Frankrijk en Italië, een groeiend koor van economen en de financiële markten voerden deze week de druk op de ECB op om nu toch echt de aanknop te beroeren.
Volgens hen is er vooral sprake van een gebrek aan vertrouwen in Europa en kan de ECB, door als ultieme geldschieter in nood staatsobligaties van schuldenlanden op te kopen, de onrust wegnemen en de pijn van almaar stijgende rentepercentages verzachten.
Maar met name Duitsland is fel gekant tegen een grotere (op dit moment koopt de centrale bank ‘slechts’ „beperkt en tijdelijk” obligaties op) opkooprol voor de ECB. Allereerst omdat de statuten een massief opkopen van staatsschuld verbieden en het de bank minder onafhankelijk maakt, maar ook omdat het de heilzame druk van de markt –die in de achterliggende weken onder meer leidde tot het vertrek van Berlusconi– om hervormingen door te voeren wegneemt.
Zeker in Duitsland speelt verder mee dat de angst bestaat dat schuldfinanciering door de ECB zal leiden tot een hoge inflatie. In de Weimartijd kostte 1 Amerikaanse dollar hierdoor op het hoogtepunt (1923) 1000 miljard mark. In hetzelfde gebouw waar nu die geldpers staat, schijnt nog zo’n biljet van toen aan de wand te hangen. Gewoon, als herinnering.
Merkel liet deze week nog eens duidelijk weten niets in de ECB-route te zien. „Politici die denken dat de centrale bank de crisis kan oplossen, zitten ernaast”, stelde ze. Europese politici moeten dat volgens Merkel toch echt zelf doen.
Onduidelijk is nog hoe Merkel staat tegenover de jongste reddingsoptie die rondzingt en waarbij de ECB eerst geld uitleent aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dat het vervolgens weer doorschuift naar schuldenlanden.
Opsplitsen euro
GroenLinks-Kamerlid Braakhuis mag de discussie die is losgekomen over de mogelijkheden van een opsplitsing van de eurozone dan „een hoop ge-zeuro” noemen, feit is wel dat de geest uit de fles is. Het creëren van een munt voor de noordelijke eurolanden (de neuro) en eentje voor de zwakkere zuidelijke broeders (de zeuro) is niet langer taboe. Het ondenkbare is denkbaar geworden, het onzegbare gezegd.
Aanjager voor die discussie, die op de achtergrond al langer speelde, was een bericht van vorige week waaruit bleek dat Duitse en Franse diplomaten op hoog niveau met elkaar gesproken hebben over een radicale transformatie van de eurozone. Deze week doken er ook scenario’s op van het Duitse ministerie van Financiën van een Griekse exit uit de eurozone.
Ook in het Nederland groeit de roep om cijfermateriaal op basis waarvan een goed oordeel geveld kan worden over de vraag of de huidige eurozone het waard is om nog voor te strijden. Het uiteenvallen van de euro, op welke manier dan ook, mag dan duur zijn, het in stand houden van de eenheidsmunt begint ook aardig uit de hand te lopen. Diverse onderzoeksuitspraken omtrent de betekenis van de euro voor Nederland spreken elkaar tegen.
De kritiek die in de jaren negentig al klonk, namelijk dat de economieën van de zeventien eurolanden onvoldoende homogeen zijn om één munt en één gezamenlijk rentebeleid te kunnen voeren, lijken de munt nu op te breken. Wat Duitsland en Nederland te veel verkopen, slijten Italië, Griekenland en Spanje te weinig. Dat laat zich moeilijk snel herstellen. Ter illustratie: volgens Jim Walker van economisch onderzoeksbureau Asionomics zou om deze ”onbalans” recht te trekken een euro in Duitsland eigenlijk 2,50 dollar waard moeten zijn en in Griekenland 0,31 dollar.
Critici stellen echter dat na tien jaar euro alles zo vervlochten is dat opknippen ondoenlijk en enorm kostbaar zou zijn. De Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz vergeleek het zelfs met het ‘ontklutsen’ van een geklutst ei.