Commentaar: Dalende ledentallen symptoom van individualisme
De SGP-jongeren hebben hun ledental fors zien dalen. Waren het er twee jaar geleden nog 13.000, nu blijft de teller steken op 9008, een verlies van zo’n 30 procent. In het bedrijfsleven zou een dergelijke terugval van het aantal klanten aanleiding zijn om het bestuur te vervangen, interim-managers aan te trekken en een pakket noodmateregelen uit de kast te trekken. Want wat als de trend doorzet?
Het bestuur van de SGP-jongeren doet er echter goed aan even nuchter na te denken en niet onmiddellijk over te gaan tot een soort crisisbewind. De terugval heeft voor een deel te maken met het opschonen van het ledenbestand. Dat is nuttig en dat had wellicht eerder moeten gebeuren. Een les voor de toekomst, waar ze zelf lering uit kan trekken. Ook een punt waar de bestuurders zelf vat op hebben.
Er is echter een ander element, waar het bestuur minder greep op heeft en dat ook niet alleen de jongerenclub van de SGP raakt. Elke organisatie heeft vandaag de dag te maken met dalende ledentallen. Dat is een breed maatschappelijk verschijnsel waar niet alleen orthodox-christelijke verenigingen mee hebben te maken. Maar zij hebben daar nu wel in het bijzonder last van.
Deze trend is voor een belangrijk deel te verklaren uit het heersende individualisme. Mensen zijn bijna uitsluitend gericht op het eigenbelang. Dat staat voorop. Dienstbaarheid aan de gemeenschap is al jaren geleden geschrapt uit hun woordenboek.
Daarnaast speelt mee dat in de moderne maatschappij instituties hebben afgedaan. Die worden als ouderwets gezien. Men vindt ze hinderlijk voor de maatschappelijke of persoonlijke ontwikkeling.
Mensen willen nog wel relaties aangaan of zich aansluiten bij verbanden, maar die moeten flexibel zijn en vooral geschikt om het persoonlijk belang te dienen. Zodra dat laatste niet meer het geval is, maakt men zich los. Daarom, geen vast lidmaatschap van een club of organisatie.
Specifiek binnen de reformatorische kring is een derde factor van invloed. Er lijkt zich –met name onder beter opgeleiden– een soort afkeer van eigen organisaties te ontwikkelen. Zij worden als hinderlijk voor de emancipatie van de kring ervaren en –belangrijker– zij zouden niet bevorderlijk zijn om als zoutend zout in deze samenleving te functioneren. Soms wordt zelfs met een zeker dedain neergekeken op mensen die de waarde van de zuil wel inzien. Terwijl ze vergeten dat voordat er zout gestrooid kan worden het eerst in een afgesloten omgeving gevormd moet worden.
Onmiskenbaar kleven er bezwaren aan de verzuilde organisaties. Ze zijn ook een noodoplossing. Uiteindelijk gaat het inderdaad om het heil van de hele samenleving en niet alleen om het groepsbelang. Maar in de gegeven omstandigheden, waar de wind van de secularisatie steeds straffer gaat waaien, is het hebben van eigen instellingen een zegen die niet zomaar afgeschreven mag worden.
Dat laatste betekent dat ieder met zijn talenten en krachten niet alleen moet denken aan het persoonlijk eigenbelang, maar dienstbaar moet (willen) zijn aan kring en samenleving. Dat geldt zeker hen die grote gaven van hoofd en hart hebben gekregen.