Arts: Noodhospitaal in Utrecht te weinig benut
UTRECHT – Bij grootschalige incidenten houden hulpverleners en -instanties nog te weinig rekening met de mogelijkheden die het Calamiteitenhospitaal in het UMC Utrecht biedt voor de opvang van slachtoffers.
Die zorg uit de Utrechtse traumachirurg M. Bemelman, die dinsdag samen met zijn collegatraumachirurg L. Leenen een symposium leidt over de ontwikkeling van de Nederlandse rampenzorg in de afgelopen twintig jaar. Aanleiding voor de bijeenkomst is het twintigjarig bestaan van het Calamiteitenhospitaal. Het noodziekenhuis werd in 1991 in eerste instantie ingericht voor de opvang van militaire slachtoffers. Later werd het ook gebruikt voor de opvang van burgerslachtoffers bij rampen of grote ongevallen.
Bemelman betreurt de eigenzinnigheid van de elf traumaregio’s, die nog steeds zelf beslissen waar ze slachtoffers opvangen. „Meestal is dat in ziekenhuizen die verspreid binnen de eigen regio liggen. In de rampenopvangplannen zou meer aandacht moeten zijn voor de mogelijkheden die het Calamiteitenhospitaal biedt. Het paraat houden van het noodziekenhuis kost uiteraard geld, en het zou jammer zijn als die capaciteit niet wordt benut.”
De openstelling van het ziekenhuis pakt voor zowel hulpverleners als slachtoffers en familieleden goed uit, meent Bemelman. „De politie hoeft maar één aanrijroute voor de ambulances vrij te houden. Daarnaast raken er door de centrale registratie geen patiënten zoek. Dat was bij de ramp met Turkish Airlines in 2009 wel het geval. Bovendien komen alle familieleden van slachtoffers naar Utrecht.”