Heilige getallen in Egyptische wiskunde
Allah heeft een geheim verborgen in de Egyptische piramides. Daarvan was kalief Abdallah al-Mamoen (786-833) overtuigd. Nadat zijn soldaten de ingang hadden opengebroken, bleek er in de lege grafruimte slechts een kolossale granieten sarcofaag te staan. Was dit het geheim van Allah? Een van zijn helpers stelde vast dat de lengte van de kolos tweemaal de breedte bedroeg. Bij de kalief ging een lichtje op: „De basis van alle kennis begint bij de rekensom 1 + 1 = 2.” De geleerden zwegen eerbiedig.
Met deze anekdote begint Theo Arosius zijn boek ”De geheimen van Gizeh”, een zoektocht naar de wiskundige kennis van de Egyptenaren. In de loop van vele jaren bezochten verschillende nieuwsgierigen de piramide. Een van hen was de Nederlander Cornelis de Bruyn in 1681. Tijdens een levengevaarlijke klauterpartij nam hij zo veel mogelijk maten op van de piramide. En hij was de enige niet.
Uit deze gegevens konden wetenschappers allerlei bijzonderheden afleiden over de kennis van de Egyptenaren. Zo zouden ze gebruikgemaakt hebben van heilige getallenreeksen waarmee ze de gulden snede vrij nauwkeurig op 1,61806 hadden vastgesteld. Ze kenden ook het getal π, dat zij op 22/7 stelden. Uit allerlei bronnen, zoals handschriften van de Egyptenaar Ahmes, volgt dat de Egyptische wiskunde vooral praktisch toepasbaar moet zijn geweest. Arosius geeft daar tal van voorbeelden van.
Hoewel het summier geïllustreerde boek soms meer dan oppervlakkig de wiskunde in duikt, weet de auteur de lezer van begin tot eind te boeien.
Boekgegevens
”De geheimen van Gizeh. De mysterieuze betekenis van getallen”, door Theo Arosius; uitg. Aspekt, Soesterberg, 2011; ISBN 978 90 591 1973 4; 188 blz.; € 18,95.