Kwalchristenen
Kwalchristenen. Ik hoorde de uitdrukking vorige week voor het eerst, maar het beeld bleef haken. Wie wel eens kwallen op het strand zag liggen, voelt aan dat zo’n uitdrukking geen compliment is. Tijdens een hervormingsavond ging het over de betekenis van de belijdenisgeschriften: christenen die daar weinig van willen weten, missen een ruggengraat. Zodra ze uit hun element raken, zakken ze als een plumpudding in elkaar.
Nu lijkt zo’n verwijt vooral gericht op evangelische kringen, waar de belijdenisgeschriften niet erg in tel zijn. Maar uit een (beperkte) peiling van de GezinsGids onder reformatorische christenen, bleek deze week dat het met de kennis van die Drie Formulieren droevig gesteld is. Vooral de inhoud van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is amper bekend. Dat er afgelopen jaar veel aandacht is geweest voor Guido de Bres en dat we dinsdag herdachten hoe hij 450 jaar geleden het bekende pakje over de kasteelmuur in Doornik gooide, heeft daar kennelijk weinig aan verholpen.
Maar hoe spijtig is het eigenlijk als we zulke bejaarde geschriften langzamerhand wat uit het oog verliezen? Hebben die nog betekenis voor christenen in deze eeuw? Misprijzend klinkt het uit evangelische hoek: ”Het gaat niet om de leer, maar om de Heer”. De Reformatie herdenken? Waarom zou je, daarmee zijn toch al die theologische haarkloverijen in de wereld gekomen?
En, op de keper beschouwd, is het zo erg om voor kwalchristen uitgemaakt te worden omdat je de belijdenis relativeert? Wie wel eens een kwal in het water voorbij zag komen, weet hoe sierlijk die dieren zijn. Terwijl je toch moeilijk jaloers kunt worden op christenen die met hun zuivere leer slechts de uitstraling hebben van wat dorre doodsbeenderen. „Het gaat niet om de religie, maar om de relatie”, klinkt het dan uit evangelische hoek.
Dogmatische piketpaaltjes
Zulke verwijten zijn weliswaar oud, maar toch geheel onterecht. Ze veronderstellen dat het de reformatoren en de opstellers van de belijdenisgeschriften slechts ging om het slaan van dogmatische piketpaaltjes. Inderdaad, de reformatoren hebben de leergeschillen met Rome niet onder stoelen of banken gestoken maar aan deuren gespijkerd, van kansels verkondigd, via pamfletten rondgebazuind en bij koningen en keizers aan de kaak gesteld. Maar ging het Luther daarbij alleen om een academisch dispuut, schreef Calvijn slechts voor kamergeleerden? Integendeel, de ruggengraat van de Reformatie was dat de nieuwe leer onlosmakelijk verbonden was met een ander leefwijze. Luther zegt al in zijn eerste stelling dat het hele leven van een gelovige een bekering en boetedoening moet zijn. Wie maar even in de reformatorische bronnen bladert, proeft dat ze doordrenkt zijn van geest en leven.
Kenmerkend daarvoor is Luthers verklaring van de Galatenbrief. Dat meesterwerk gaat in op een van de kernpunten van de Reformatie: de rechtvaardiging door het geloof alleen. Toch is dat boek allerminst een droge verhandeling. Het bevat veel beschrijvingen van de gedurige strijd die Luther voerde met „de intrigant”, de satan, en staat vol pastorale adviezen. Over de hoop der rechtvaardigheid (Gal. 5:5) zegt hij: „Dan moet men tegen de aangevochtene zeggen: broeder, u wilt een voelbare gerechtigheid hebben, ja u wilt die gerechtigheid zo voelen zoals u de zonde voelt, dat zal niet gebeuren. Maar uw gerechtigheid moet boven uw gevoel van zondigheid uitsteken en u moet hopen, dat u voor God rechtvaardig zijt.”
Ook Calvijn beoogde bij zijn werk altijd het bevorderen van de vroomheid. In het voorwoord van zijn standaardwerk ”Institutie” schrijft hij al meteen dat zijn bedoeling slechts is „enkele elementaire zaken door te geven tot vorming in de ware vroomheid.” Geen dorre verhandeling dus, want „wij achten deze verbintenis tussen het Hoofd en Zijn leden, de inwoning van Christus in onze harten, kortom, de mystieke eenwording, dan ook van het hoogste belang.”
Stervenskunst
De Reformatie zette geen streep door vroomheid, ascese en devotie, maar onderstreepte die juist. Daarom is het jammer dat die bejaarde geschriften weinig aanzien hebben en onbekend raken. In onze vluchtige en jachtige eeuw is juist grote behoefte aan de praktijk der godzaligheid, zoals bijvoorbeeld Gisbertus Voetius die beschreef: mediteren, gebed, psalmzingen, zelfverloochening, zelfonderzoek, nabeschouwen van de preek, vasten en waken. In reformatorische kringen neemt de aandacht voor huisgodsdienst gelukkig weer toe, al kijken sommigen nog argwanend bij deze uitdrukking.
Wie, door Gods genade, zo zijn leven inricht, kan het ook makkelijker loslaten. Aan dat onderwerp besteedt Voetius een apart hoofdstuk: het leren sterven. Ook Guido de Bres had dat geleerd. Dat blijkt niet alleen uit zijn afscheidsbrieven maar ook uit de vaak geciteerde slotwoorden van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, over het laatste oordeel: „Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere.” Dat is stervenskunst: bidden om de dag waarop er niet een steen van je huis op de andere blijft staan.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van deze krant. Reageren? Welbeschouwd@refdag.nl