M. Dankers uit Den Helder: En toch maar dankdag houden
DEN HELDER – In voorspoed dankbaar zijn, komt niet van beneden. Maar in tegenspoed dankbaar zijn, daar is meer genade voor nodig. M. Dankers is een geknakt man. „Maar ik wil toch wel dankdag houden.”

„Op 14 september moest ik in Gods handen leggen het leven van mijn zeer beminde dochter Margreet. Dat is nu zeven weken geleden. Toch wil ik zeggen: Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân, die trouwe Heere voor Zijn genâ vergelden?”
Dankers (83) uit Den Helder heeft veel verloren. In oktober 1989 verongelukte zijn dochter Gerdien Post-Dankers (35) terwijl ze voor Woord & Daad in Haïti was. In maart 2000 overleed zijn schoonzoon Jonas Post (54) aan een hersentumor. Het was in september 2007 dat zijn vrouw hem na een week van ziek zijn ontviel: Johanna Stephina Dankers-Meerkerk (78). Zijn tweede dochter, Margaretha Adriana Post-Dankers (53), stierf in september 2011 na een langdurige, ernstige ziekte.
En nu is het dankdag. „Hoe zou ik verder moeten? Met zo veel verdriet kán een mens toch niet verder. En hoe moet ik dankdag houden? Wat schiet er nog over? Toch moeten we wel tegen elkaar blijven zeggen dat de Heere het waard is om Hem te danken voor Zijn goede gaven. Iedere ochtend verwonder ik me erover dat ik de dageraad weer mag zien. Als de Heere er maar voor zorgt dat ik in het licht van de haven geen schipbreuk lijd, dat ik niet in vertwijfeling naast Harry Kuitert of Franca Treur kom te zitten. Als me dat wegzakken in twijfel bespaard mag blijven, kan ik wel dankdag houden, want de Heere geeft nog steeds veel meer dan ik verdien.”
Er is nog veel goeds, ook genoeg om op dankdag 2011 de Heere voor te danken, zegt Dankers. „Ik kan iedere zondag nog met de fiets naar de kerk, terwijl er zovelen van mijn leeftijd in de rolstoel zitten, of er al niet meer zijn. Ik dementeer niet. In de tuin is het een rommeltje, maar in mijn huis is het nog knapjes, ook al zeg ik het zelf. Het zijn de goedertierheden des Heeren dat we niet vernield zijn.”
Alles wat de oud-marineman raakt, interesseert en boeit, schrijft hij op, knipt hij uit, plakt hij in plakboeken. Het ene na het andere plakboek belandt op tafel, met veel artikelen over kerkelijk leven en kerkgeschiedenis. „Er is nog zo veel goeds. Kijk, dit mag ik allemaal nog hebben.” En dan: „Een mens kan ook te veel inplakken, dan kun je dus niets meer terugvinden.”
In tegenspoed dankbaar zijn, dat moet van boven komen, „want ons danken kan zo vreselijk onaandoenlijk zijn, zo koud en zo leeg. Als de Heere ons iets laat verstaan van ons dankloze hart en van ons ondankbare bestaan, is dat slechts genade.”
Is het niet wat stil geworden rond Dankers, en wat eenzaam in zijn huis? „Dat geeft niets. Ook al ben ik zondags alleen, dat is niet erg. Ik kan dan lezen zo veel ik wil, bij voorbeeld in biografieën van Jonathan Edwards, F. W. Krummacher en George Whitefield. Zoals die mensen leefden, interesseert mij heel erg. En diezelfde God leeft nog.”
Zelden is Dankers boos of opstandig. „De Heere bewaart me ervoor. Maar mijn vrouw ben ik wel kwijt, en mijn dochter kan ik ook niet missen. Alle praatstof is weg. Als het te stil wordt in huis, ga ik een versje zingen, ook al kan ik helemaal niet zingen. Nu ja, zo reist de Kerk naar Jeruzalem, en wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. Ik zie ernaar uit dat de Heere het mij geven wil.”