Dankstond
(n.a.v. 2 Korinthe 13:13).
De genade en barmhartigheid van onze goede God en eeuwige Vader en de liefde van Zijn Zoon, onze Heere Jezus, zij met uw geest, mijn teerbeminde.
Ik ben verblijd, mijn hart is vrolijk, er ontbreekt mij niets te midden van mijn droefenissen. Ik ben vervuld met de overvloed der rijkdommen van mijn God. Ik ben zelfs zo vertroost dat ik genoeg heb voor mijzelf en voor al degenen die ik zou mogen spreken. Hierom is het dat ik mijn God bid dat Hij voortga jegens mij, Zijn gevangene, Zijn vriendelijkheid en goedheid te betonen, hetgeen ik ook hoop dat Hij dat zal doen, want ik ben door eigen ondervinding wel bewust dat Hij hen die op Hem hopen, nooit verlaat.
Nooit had ik gedacht dat God zo goedertieren zou geweest zijn jegens een zo ellendig schepsel als ik ben. Nu gevoel ik de getrouwheid van mijn Heere Jezus Christus. Nu beoefen ik hetgeen ik zo menigmaal aan anderen gepredikt heb. En voorzeker, ik moet bekennen dat toen ik preekte, ik sprak gelijk een blinde over kleuren ten opzichte van dat wat ik nu in de praktijk ondervind. Ik heb meer profijt gehad en geleerd sinds ik gevangen ben, dan gedurende mijn gehele leven. Zo bevind ik mij dan in een zeer goede school. Ik heb de Heilige Geest ontvangen, Die mij voortdurend drijft en Die mij leert de wapenen te hanteren in deze strijd.
Guido de Brès
(vanuit de gevangenis in Valenciennes aan zijn vrouw, 12 april 1567)