Dankdag voor gewas en arbeid: O Heer’, wij danken u van harte
Het is woensdag dankdag voor gewas en arbeid. Danken, dat is nog zo gemakkelijk niet. Al gauw heeft het iets van toe-eigenen – dank u wel, en nu gauw verder. Wordt het hebberig, krijgt het iets inhaligs. Is het eerder een formule van overdracht dan een oprechte betuiging van afhankelijkheid.
O Heer’, wij danken u van harte…
Danken, dat is nog zo gemakkelijk niet. Al gauw heeft het iets van toe-eigenen – dank u wel, en nu gauw verder. Wordt het hebberig, krijgt het iets inhaligs. Is het eerder een formule van overdracht dan een oprechte betuiging van afhankelijkheid.
Sinds we weten dat er ooit een farizeeër was die dankte, is het vouwen van onze handen helemáál een waagstuk geworden. Intens dankbaar was immers ook hij. Omdat hij niet was zoals de anderen. Niet zó slecht of: niet zo slecht af. Wie even niet oplet, zit als dankbaar mens zomaar aan zijn kant, terwijl de zelfgenoegzaamheid op zijn bord druipt.
Waar menig mens eet brood der smarte…
Maar intussen is het wél waar: wij zíjn niet als de anderen. Als die miljoenen die moeten schrapen en tobben om een pan waterige rijst op tafel te krijgen. Als al die moeders die ’s nachts wakker liggen omdat er voor de volgende dag nog geen korst brood in huis is. Dat zíjn geen scenes uit een of andere dramatische film, dat is dagelijkse realiteit. Dat geldt ook voor de enkeling in onze buurt die geen hap meer door zijn keel krijgt omdat ziekte aan hem vreet.
Geen bloemetjesbehang is bestand tegen de sprake van dít belijden. Alleen een donker decor kan deze woorden verdragen.
We zíjn beter af dan al die anderen. En waarom? De farizeeër wist het antwoord en hij glunderde. Wie het antwoord schuldig blijft, die buigt het hoofd.
…hebt Gij ons mild en wél gevoed.
Danken. Dat is niet toe-eigenen, maar loslaten. Uit handen leren geven wat je al in handen hád. God als genadige gever erkennen en belijden.
Maar het blíjft op het scherp van de snede, want de vanzelfsprekendheid ligt op de loer. Daarom: geen danken zonder bidden.
Doch geef, dat onze ziele niet, aan dit vergank’lijk leven kleev’.
Danken leidt langs deze weg –van oefenenen in loslaten en ontvangen– ook tot delen en doorgeven. Dagelijks leven van genade, dóét immers leven, als een begenadigde.
Maar alles doe, wat Gij gebiedt, en eind’lijk eeuwig bij U leev’.
Loslaten en ontvangen. Dat betreft niet enkel mijn dagelijks brood, maar mijn complete leven. Met alles wat erop en wat eraan zit. En zowaar: mijn loslaten valt dan in het niet bij mijn ontvangen.