Dr. De Boer: Ruimte voor wassingsritueel naast doop
KAMPEN – De Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) benadrukt sterk de eenmaligheid van de doop als sacrament. Dat lijkt weinig ruimte te bieden aan herbezinning op vragen rond doop en bekering, aldus prof. dr. E. A. de Boer. Toch ziet hij ruimte voor een vorm van verbondsvernieuwing, bijvoorbeeld door een ritueel van wassing of zalving, met behoud van het belijden ten aanzien van de doop.
Guido de Brès wierp in de nacht van 1 op 2 november 1561 een exemplaar van de Nederlandse geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel van Doornik. De Theologische Universiteit Kampen (TUK) herdacht deze gebeurtenis dinsdag in Kampen met het symposium ”450 jaar Nederlandse geloofsbelijdenis”. Zij organiseerde dit samen met de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven (ETF) en Refo500, het internationale platform dat met het oog op het jubileum van de Reformatie in 2017 wereldwijd een groot aantal activiteiten ontwikkelt.
In de tijd van de Reformatie was de doop van Johannes en die van Christus’ apostelen een vast leerpunt, zei prof. De Boer, bijzonder hoogleraar geschiedenis van de Reformatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en docent kerk- en dogmageschiedenis aan de TUK. „Toch is de eerste „een doop van bekering tot vergeving van zonden.” Is het mogelijk om in de christelijke kerk aan de doop in Christus’ bloed, bediend ook aan de kinderen, iets van de Johannesdoop toe te voegen? Om een nieuwe toewending tot de Verlosser gestalte te geven, bijvoorbeeld bij de bewuste beslissing van geloofsbelijdenis of bij terugkeer na een periode van zwerven en zondigen? De toe-eigening van het sacrament kan gestalte krijgen in een voortgaande wassing.”
Prof. De Boer wees erop dat het oude verbond allerlei wassingen kende. Daarnaast kende Christus de (voet)wassing een belangrijke plaats toe. „Het is met name de taal van het water en het beeld van wassing die ruimte lijken te bieden aan een vorm van voortzetting van het „gewassen worden””, aldus de hoogleraar.
Prof. De Boer verwees naar de huidige kerkelijke situatie, waarin de kinderdoop onder invloed van de evangelische beweging steeds meer onder druk staat. „In de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt komt het voor dat een ritueel van zegenen van kleine kinderen in de eredienst mogelijk wordt gemaakt wanneer ouders het kind niet ten doop houden. In die actuele kerkelijke situatie overweeg ik of het mogelijk is enerzijds de doop aan pasgeboren kinderen hoog te houden en anderzijds ruimte te maken voor een gebruik waarin een vorm van wassing of zalving uitdrukking kan geven een persoonlijk geloof en bekering.”
Prof. dr. B. Kamphuis, hoogleraar systematische theologie aan de TUK, sprak over de plaats van Christus in de NGB. Volgens hem trekt De Brès de „forse conclusie” dat Christus niet alleen „echt God” is, maar ook „de ware God, Die wij aanroepen.” „Daarmee wordt niet alleen de godheid van Christus beleden, maar ook de eenheid van God. Als Christus God is, dan is hij niemand anders dan de ene God.”
De belijdenis van de godheid van Christus was niet in het geding tussen de gereformeerden, luthersen en rooms-katholieken. Ook met de wederdopers lag het eigenlijke geschilpunt in de christologie niet hier. „De enige polemiek die artikel 10 impliciet voert, is die met Arius. De Brès zoekt zijn tegenstander hier meer dan twaalf eeuwen terug.”
Vandaag zou een gereformeerde belijdenis dat anders moeten doen, aldus prof. Kamphuis. „Juist de godheid van Jezus Christus is de afgelopen eeuwen heftig bestreden. Wat in de zestiende eeuw nog gemeengoed was, is nu een aangevochten belijdenis. De forse conclusie van De Brès zou nu meer argumentatie vragen. Tegelijk is artikel 10 er nog altijd een mooi voorbeeld van hoezeer de Nederlandse Geloofsbelijdenis een katholieke belijdenis wil zijn. Ze sluit zich aan bij de belijdenis van de kerk van alle eeuwen. Jezus Christus is de ware God, Die wij aanroepen.”
De christologie van artikel 18 en 19 is echter wel sterk door tijd en plaats bepaald, stelde prof. Kamphuis. Zo legde De Brès een sterk accent op de belijdenis van Jezus Christus als echt mens. „De kern van artikel 18 is de belijdenis dat Christus een ware menselijke natuur heeft aangenomen, met al haar zwakheden, uitgenomen de zonde. De polemiek in het artikel is expliciet gericht tegen de wederdopers. De conclusie is dat Christus onze Immanuel is – God met ons. Beide elementen van die naam moeten ten volle serieus genomen worden. Christus is God, de eeuwige ware God, Die wij aanbidden. Maar hij is niet minder mét ons.”
De relevantie van de christologie van de NGB ligt volgens de hoogleraar uit Kampen in het feit dat „Christus ons heel dichtbij wordt gebracht. De schoonheid van deze christologie ligt erin dat Persoon en werk zo dicht bij elkaar worden gehouden. Deze Christus, God en mens, verheven en nabij, is onze Heiland. Werkelijk onze Immanuel. Meer hebben we niet nodig.”
De Brès behandelde in de NGB ook het gezag van de Schrift. Dat loopt in artikel 7 uit op de belijdenis dat „al wat met deze onfeilbare regel niet overeenkomt” wordt verworpen. Wat bedoelde hij met het woord „onfeilbaar”? Volgens dr. A. Huijgen, docent dogmatiek aan de TUA, gaat het hier om de betrouwbaarheid van de Schrift. „De vraag naar foutloosheid wordt hier niet gesteld. De hele discussie rondom de foutloosheid van de Bijbel is een moderne.”
De Brès richtte zich in zijn geschriften op twee fronten: de Rooms-Katholieke Kerk, die het gezag van de Schrift onder het gezag van de kerk plaatst, en de dopersen, die zich beroepen op het „inwendig licht.” Het gezag van de Schrift is voor De Brès een voluit existentiële zaak, aldus dr. Huijgen. „De geloofszekerheid staat op het spel. Waar Rome stelde dat de zekerheid uiteindelijk te vinden is onder de hoede van de moederkerk, brengen de reformatoren Woord en Geest naar voren.”
Het ging De Brès om de zekerheid van het geloof in Christus. Christenen geloven „alles wat de Schriften bevatten”, niet zozeer omdat de kerk ze aanvaardt en als zodanig erkent, „maar bovenal omdat de Heilige Geest ons getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn” (artikel 5).
„In alle commentaren die ik over de Nederlandse Geloofsbelijdenis heb nageslagen’ zei prof. dr. A. Baars, „wordt gezegd dat de Godsleer van Guido de Brès naadloos aansluit bij die van Calvijn. Toch blijkt dat niet in alle opzichten het geval te zijn.”
Bij Calvijn vormt de drie-eenheid het hart van de Godsleer, aldus de hoogleraar dogmageschiedenis aan de TUA. Guido de Brès splitste echter de algemene Godsleer (artikel 1) en de leer van de drie-eenheid (artikel 8 en 9). Daarin liet hij zich leiden door de Franse Geloofsbelijdenis. De Brès legde ook een sterker accent op het onderscheid van de Vader, Zoon en Heilige Geest in de drie-eenheid, waardoor de relatie tussen deze Personen minder nadruk krijgt.
De NGB speelde in de zestiende eeuw in de Nederlanden een centrale rol bij het definiëren van de gereformeerde identiteit, betoogde prof. dr. F. van der Pol, hoogleraar kerkgeschiedenis en symboliek aan de TUK. De gereformeerde kerken zagen deze belijdenis als een gezaghebbende samenvatting van Gods Woord.
De kerken gebruikten de NGB ook om de eenheid in de gereformeerde leer tot uitdrukking te brengen. Predikanten moesten de belijdenis verplicht onderschrijven. Daarmee streefden de gereformeerde kerken een confessioneel betrouwbaar predikantenbestand na, aldus prof. Van der Pol. „Als predikanten de NGB niet ondertekenden, betekende dit kerkelijke schorsing en bij blijvende weigering afzetting.”
Prof. dr. P. Nullens, hoogleraar systematische theologie aan de ETF, sprak over de actuele betekenis van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daarin staat onder meer dat het de taak van de overheid is om alle afgoderij en valse godsdienst te weren en uit te roeien.
Veel mensen vergelijken dit artikel met de islamitische shariawetgeving, zei prof. Nullens. „De relevantie van artikel 36 wordt alleen duidelijk als we haar behandelen als de geloofsuitdrukking die zij is – en niet als een sociaal-politieke uitspraak.”
De theologische en ethische betekenis van artikel 36 is volgens prof. Nullens zo krachtig, dat het nog steeds kan dienen als richtingwijzer voor de politiek. Het is de opdracht van de staat om waakzaam te zijn. „In onze tijd moeten we vooral alert zijn op de ongebreidelde macht van de financiële wereld. Juist door de hedendaagse financiële crisis worden we erbij bepaald hoe belangrijk wettelijke kaders zijn om onze hebzucht in te dammen. De goede God wenst de overheid te gebruiken om door overheidsinterventie de macht van het geld in te dammen en zo de menselijke begeerten aan banden te leggen.”
Prof. dr. Andreas Beck, hoogleraar historische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven, belichtte de NGB vanuit de gereformeerde orthodoxie. Volgens hem leert de belijdenis in artikel 16 geen dubbele predestinatie. De Brès ging in feite uit van het middeleeuwse patroon: er is sprake van een raadsbesluit tot verkiezing, maar niet van een besluit tot verwerping.
Volgens prof. Beck volgt de NGB een klassieke lijn in het christelijk denken. God neemt het initiatief en gaat in Christus met de mens een relatie aan. „God handelt hierin uit vrije genade, en de dieptedimensie ervan is de goddelijke verkiezing. Voor de vervolgde protestantse christenen uit de Lage Landen was deze gereformeerde leer een grote vertroosting. Ook voor hedendaagse gelovige is het van existentieel belang dat het heil en de verlossing vastligt in Gods goede genadevolle hand.”
Drs. C. C. den Hertog sprak over het commentaar van dr. J. Koopmans op de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1939. De christelijke gereformeerde predikant bereidt een proefschrift voor over dr. Koopmans.