Kierkegaards protest tegen goedkope genade
Het invoeren van het christendom in de christenheid, dat is het doel van de Deense denker Sören Kierkegaard (1813-1855) met ”Oefening in het christendom”. Met dit werk legde hij de basis voor een ongewone felle kritiek op de kerkelijkheid of de bestaande orde.
Onder christendom verstaat Kierkegaard het christendom van het Nieuwe Testament zoals dat gestalte krijgt in de concrete navolging van Christus. Hij schrijft, zoals zo vaak, onder pseudoniem, omdat de beschreven standpunten niet vereenzelvigd mogen worden met de schrijver maar een specifieke levenshouding verwoorden. Publiceerde Kierkegaard eerst werken onder de naam Johannes Climacus (iemand die zichzelf geen christen kan noemen), dit boek is van Anti-Climacus, iemand die wél met gezag spreekt en christen in de strengste zin van het woord is. Anti-Climacus vertegenwoordigt een christen-zijn van buitengewoon niveau. Vandaar dat het boek Kierkegaard als uitgever vermeldt, maar dat het boek door Anti-Climacus is geschreven.
Het boek is een uitwerking van de problematiek die Johannes Climacus aan de orde stelt in zijn ”Wijsgerige kruimels”: wat betekent het om tijdgenoot en ooggetuige van Christus te zijn? Biedt dit voordelen om gemakkelijker te kunnen geloven? Cruciaal in dit werk is het begrip gelijktijdigheid. Het gaat erom zó gelijktijdig met Christus te worden dat Hij werkelijkheid en waarheid wordt. Elke zintuiglijke of historische benadering schiet dan tekort. Christus is voorwerp van gelóóf, Hij is de Godmens Die incognito in knechtsgestalte leefde en in de Schrift een teken van tegenspraak genoemd wordt.
Kierkegaard zet uiteen dat iedereen in zijn tijd (lees: de Deense staatskerk) christen is geworden, maar men heeft de ergernis afgeschaft. Wie gelooft, moet door de ergernis heen. Vandaar dat Kierkegaard wijst op de tweesprong. „De mogelijkheid van de ergernis is de tweesprong, of is als het staan op de tweesprong. Van de mogelijkheid van ergernis slingert men of naar de ergernis of naar het geloof, maar men komt nooit tot het geloof dan vanuit de mogelijkheid van de ergernis.”
De christenheid heeft het christendom tot een directe mededeling gemaakt, en daarmee het christendom afgeschaft, dat immers gebaseerd is op „het oneindige kwalitatieve onderscheid tussen God en mens.” De christenheid is heidendom geworden, men gaat uit van het wereldlijke, van burgerlijke rechtschapenheid, waarbij het christelijke als een bijmengsel wordt toegevoegd, „een ingrediënt dat soms haast tot verfijning van het genot dient.”
In de tijd van Kierkegaard maakte men de verhouding van God en mens abstract, een zaak van ”weten”, maar men schaft het persoonlijke af. „Men neemt Christus’ leer en schaft Christus af. Dat is het christendom afschaffen, want Christus is een persoon.”
Kierkegaard schetst het christendom als een leven van navolging van smaad, aanvechting, strijd. De achtergrond van het boek is een verburgerlijkte Deense staatskerk, maar verschilt zo’n situatie wezenlijk van andere kerken waar het wonder van het geloof en de heiligheid en grootheid van God ondergesneeuwd zijn? In dit zin houdt Kierkegaard alle christenen spiegel voor.
Bezwaar heb ik tegen de eenzijdige nadruk op het haast actualistisch aandoende geloof als een voortdurende sprong van de gelijktijdigheid. De spankracht van het geloof is uiteindelijk niet vol te houden als er geen dragende grond is in het Woord of het verbond.
”Oefening in het christendom”, door Sören Kierkegaard;
uitg. Damon, Budel, 2011; ISBN 978 90 5573 978 3; 328 blz.; € 39,90.