Vermogen ABP stijgt met bijna 7 procent
Het belegd vermogen van het ABP, Nederlands grootste pensioenfonds, is in het tweede kwartaal van dit jaar met 9 miljard euro gestegen naar 142 miljard euro. Daarmee komt de dekkingsgraad van het pensioenfonds uit op 104 procent tegen 99 procent drie maanden eerder, zo heeft Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds dinsdag bekendgemaakt.
De dekkingsgraad is de verhouding tussen het beschikbare vermogen en de pensioenverplichtingen. Om op de middellange termijn aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen, wil het ABP binnen in acht jaar naar een dekking van 115 procent, zo gaf het fonds vorige week aan.
Een voorstel ligt nu bij de Pensioen– en Verzekeringskamer (PVK), de toezichthouder, ter goedkeuring. Het ABP heeft driekwart jaar met de toezichthouder overlegd over de manier om de buffers aan te vullen, aldus directievoorzitter John Neervens. In het herstelplan moet het ABP extra vet kweken, waarop het fonds in tegenvallende tijden kan interen. Versterking van de reserves na 2010 is onderwerp van gesprek zodra de Tweede Kamer de betreffende regels uit het zogenoemde Financiële Toetsingskader (RTK) heeft aanvaard.
Het tekort dat het ABP nu moet wegwerken, bedraagt 13 tot 14 miljard euro. Met de groei van het vermogen in het tweede kwartaal in het achterhoofd kan het fonds wellicht sneller dan in de aangegeven acht jaar het gat dichten. Dat zou kunnen gebeuren als de effectenbeurzen zich snel flink zouden herstellen.
Mocht dat het geval zijn, dan hoeven de ruim een miljoen ambtenaren en onderwijzers overigens niet te rekenen op een verlaging van de premie. Die gaat in 2004 naar 19 procent tegen dit jaar 15,2 procent van de pensioengrondslag, dat gedeelte waarover een werknemer pensioen opbouwt. Tot 2010 blijft de premie op het kostendekkende niveau, aldus Neervens. „Dat is de prijs voor het pensioen.”
Wordt de gewenste dekkingsgraad van 115 procent eerder bereikt, dan repareert het ABP de indexering. Het bestuur heeft besloten, rekening houdend met de financiële positie van het fonds, de uitkeringen aan gepensioneerden niet volledig te laten meegroeien met de loonontwikkeling, maar voor slechts 60 procent. Die gedeeltelijke indexering treft ook de actieve deelnemers en de zogenoemde slapers.