Duiven in de kerk
Een heel geliefde psalm die in de kerk gezongen wordt is de 84e. Met name het tweede vers: „Zelfs vindt de mus een huis o Heer’, de zwaluw legt haar jongskens neer in ’t kunstig nest bij Uw altaren.” Een rijke prediking gaat daarvan uit. Toch moet je er niet aan denken dat je elke zondag vogels van allerlei pluimage door de kerk ziet fladderen.
Als een kerkgebouw echter in vervallen toestand raakt, is er weinig nodig en de kerk is een volière gelijk. Zo was het in Scherpenisse in de dagen van ds. Adriaen Munninx. De kerk stond toen nog in volle glorie, inclusief zijtransepten en koor. Wie echter dichter bij de kerk kwam, zag wel dat een restauratie meer dan nodig was. Stenen die los in de voegen zaten, een lekkend dak, een verzakte vloer, terwijl de vogels door de vensters vrij in en uit konden vliegen. Het was zo erg dat de predikant zich zonder geluidsinstallatie bijna niet meer verstaanbaar kon maken, hoewel de enorme kerk toch een goede akoestiek had. In het rekeningboek lezen we bij het jaar 1654: „Betaelt aan Jan Schram over sijn gedaen diensten over den jaere 1654 ingaende den 16 juni 1654 te weten van glaesen soo te stoffen als te vernieuwen tot verscheyden reysen en dat door last van de heer drossaert schout en schepenen op het versoek van onsen predikant munninx ter oorsaek dan de mussen de overhant met schreeuwen in kercke mochte benomen werden die seer hinderlyck waren om te hooren prediken.”
De Oosterkerk in Hoorn heeft ook jarenlang in vervallen toestand gestaan. Ds. W. Klaassen, die van 1918 tot 1934 in Hoorn stond, moest op 4 juli 1926 de morgendienst aldaar vervullen. Een vijftal duiven fladderden de hele kerkdienst door de kerk heen. Uit de kerk gekomen, greep hij pen en papier en schreef een briefje aan de kerkvoogdij om hen te wijzen op de noodzaak van restauratie. Dat begon als volgt: „Hooggeachte Heeren! Hedenmorgen in de Oosterkerk mijn dienstwerk vervullende, had ik de medewerking van niet minder dan vijf duiven. Al zijn ze het beeld van den Heiligen Geest, toch kan ik niet schrijven, dat ik in ’t vervolg erg op die medewerking gesteld ben…”
Duiven of ander gevogelte in de kerk is inderdaad niet alles. Toch zou het een groot voorrecht zijn als alle kerkgangers de gestalte van een duif hadden, zoals ds. L. G. C. Ledeboer dichtte:
„Geef mij Jezu! duivenogen,
Trek mijn ziele naar omhoge,
Doe mij vliegen naar Uw til;
Om Uw vredetak te dragen,
Slechts naar Uwe wil te vragen.
Nederig, zachtmoedig, stil,
Geef ’m een duivenaard o Heere!
Doe mij dat van U begeren,
Duivenogen, duivenaard;
Duivenvleugelen, niet kleine,
Duivenonschuld, in U reine,
Vliegen naar U hemelwaart.”