Aangename mijmeringen van György Konrád
”Slingerbeweging”, het nieuwste, autobiografisch boek van de Hongaars-Joodse schrijver György Konrád, gaat over de geschiedenis van Europa sinds het Derde Rijk. De schrijver mijmert over het leven, over de liefde, over God, het lot en over de medemens.
De titel slaat op de beweging die kenmerkend is voor het leven van Konrád (1933): onstuitbaar reizend naar interessante steden en verrassende ervaringen, en vervolgens blij zijn om terug te keren naar Jutka, de drie kinderen en de vertrouwde omgeving van het eigen huis in Boedapest. De slinger zwaait uit en keert vervolgens naar het centrum terug om een pendelbeweging naar de andere kant te maken. Uit en thuis, dat is de wet van Konráds leven.
Het ruimtelijke centrum van Konráds leven is Boedapest, het historische middelpunt is het jaar 1989 met de val van de Berlijnse Muur, het jaar waarin het communistisch regime van Hongarije het bijltje erbij neergooide. De grote omwenteling is voor Konrád aanleiding om na te denken over zijn leven, in de eerste plaats over de hachelijke jaren 1944 en 1945, toen de zeer antisemitische Hongaarse pijlkruisers de tot dan toe gespaarde Hongaarse Joden naar het leven stonden. In ”Slingerbeweging” herdenkt Konrád zijn nichtje en zijn schoolkameraden die door de nazi’s en hun hulpjes, de pijlkruisers, werden vermoord. De extreme gevaren waarin hij als jongen verkeerde, hebben hem gevormd.
De jaren na 1945 waren eerst een periode van bevrijding, maar toen de communisten eenmaal in het zadel zaten, kreeg György Konrád het weer benauwd. Vooral geestelijk, omdat hij absoluut niet mocht publiceren wat hij wilde en permanent moest leven met de vrees dat de veiligheidspolitie huiszoeking zou doen en zijn dierbare manuscripten zou ontdekken.
De bevrijding van 1989 maakte van Konrád de flaneur die hij in wezen altijd al was. ”Slingerbeweging” heeft als grondpatroon de doelloze of schijnbaar doelloze beweging van het kuieren op straat, het observeren wie er allemaal door het park lopen, hoe oud ze zijn, of ze in zichzelf praten of een liedje zingen. Deze observaties worden voortgezet in de cafés en eethuizen die Konrád bezoekt. De pendel slaat door naar een op het eerste gezicht chaotische veelheid van indrukken en gedachten, om daarna de tegengestelde beweging van het nadenken over de waargenomen mensen, dieren en huizen te maken.
Eerst leren we als lezers Boedapest kennen door middel van losse –echter uiterst scherpe– waarnemingen, om vervolgens de volgende samenvatting te lezen: „Van welke kant ik Boedapest ook benader, ik voel de robuuste kracht waarmee zij zichzelf onderhoudt en vormt. Ze is één geheel en tegelijk afwisselend; in vergelijking met andere, minder gelukkige steden heeft ze veel van haar verleden bewaard (…). Het mooie en het lelijke vormen er een interessant mengsel, evenals het verzorgde en het verwaarloosde, het fijn bewerkte en het in elkaar geflanste.”
Aan alles wat Konrád schrijft, ligt een diepe dankbaarheid ten grondslag voor het feit dat hij leeft, dat hij kan waarnemen en dat hij kan schrijven. Alles wat er om hem heen gebeurt, vindt hij mooi en de moeite van het registreren waard. Soms wordt het vertellend slenteren iets te los. Bijvoorbeeld wanneer hij over God en het menselijk bestaan schrijft. Dan breekt hij voortijdig af en heeft hij geen zin om de gedachte te verdiepen.
Konrád is een groot woordkunstenaar en soms iets te veel zelfingenomen en daardoor gemakzuchtig. Iedere lezer zal echter in dit boek pareltjes ontdekken, zoals: „In de achteruitkijkspiegel wordt de werkelijkheid een verhaal.” Of, in het kader van de liefde: „Als liefde ook een moraal had, zou die me aanraden om het object ervan niet te overbelasten met mezelf.” Een mooi boek dus.
Boekgegevens
”Slingerbeweging”, door György Konrád; uit het Hongaars vertaald door Mari Alföldy; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 234 5872 2; 254 blz.; € 23,90.