Kirrende duiven
Jesaja 60:8
„Als duiven tot haar vensters.”
De duif is een kirrend en kermend schepsel en van het overblijfsel van Israël staat geschreven, dat „zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, die kermen, eenieder om zijn ongerechtigheid.” De vlucht van het geloof tot Christus is boetvaardig en met geween over de belediging die de ziel een liefdevol God heeft aangedaan. Het oog des geloofs is een wenend oog: „Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enige zoon; en zij zullen over Hem bitter kermen, zoals men bitter kermt over een eerstgeborene” (Zach. 12:10).
De duif is een onschuldig schepsel, zonder enige geslepenheid of listigheid. Wij lezen van de oprechtheid van de duif. Zo ook gaat dat geloof met veel eenvoud gepaard. Het is dit eenvoudige oog, dat het hele lichaam verlicht. Wanneer de gelovigen zich tot Christus begeven, leggen zij de wijsheid en het beleid van het vlees af. Toen Paulus een gelovige werd, ging hij niet meer met vlees en bloed te rade. De gelovigen benaarstigen zich niet in vleselijke wijsheid, maar in eenvoud en oprechtheid Gods in de wereld te verkeren.
E. Erskine, predikant te Stirling, Schotland, ”Preken”