Commentaar: Waarom het tóch zorgelijk is wat Wilders doet
De algemene beschouwingen geven altijd veel aanleiding tot ‘nagenieten’. Logisch, het gaat om een van de belangrijkste politieke debatten van het jaar, om een happening van twee volle dagen waarin veel gebeurt. Begrijpelijk dat in de dagen daarna in tal van media uitvoerig wordt teruggeblikt.
Boeiend is het om te zien hoe verschillend mensen reageren op het optreden van dat ene Kamerlid, G. Wilders die met zijn smalende uithalen naar diverse medeparlementariërs en met zijn popiejopie-aanspraak van de minister-president veel aandacht trok.
Hoewel bij commentatoren de bezorgde, kritische toon overheerst, klinkt hier of daar ook het geluid: Waar maken we ons eigenlijk druk om? Wat is er nu toch Hollandser dan de opmerking: Doe eens normaal? Hoe vaak zeggen wij nuchtere Nederlanders dit niet tegen elkaar? En zou er aan het Binnenhof wel ooit zo veel ophef zijn ontstaan over zo’n gewoon, nietszeggend zinnetje?
Wie wil relativeren, kan zich uitvoerig beroepen op de geschiedenis en het buitenland. Iemand ”flapdrol” noemen (Marijnissen) is op zijn minst even denigrerend. En is het betitelen van de PVV als ”extreem rechts” of ”xenofoob” niet even onaanvaardbaar? Ten slotte: in het Engelse parlement kijkt echt niemand op van een volksvertegenwoordiger die „Doe eens normaal, man!” roept.
Die relativeringen zetten aan het denken. Maken we met elkaar van een mug geen olifant?
Toch is daarvan, goed beschouwd, geen sprake. Er zijn minstens drie redenen om het gedrag van de PVV-leider wel degelijk hoog op te nemen.
Ten eerste doorbreekt Wilders door stelselmatig en frequent(!) collega- politici te sarren en te kleineren een eeuwenoude parlementaire traditie die er met reden op gericht was het persoonlijke en emotionele zo veel mogelijk uit de vergaderzalen te bannen, om daardoor in het politieke debat distantie en zakelijkheid te bevorderen. Scherp debatteren is niet verkeerd, aanvallen ad hominem zijn dat wel. Niet omdat distantie en zakelijkheid dingen zijn waarop de ”linkse elite” nu eenmaal prijs stelt, maar omdat zij broodnodig zijn om de politiek een verzoenende en geen opruiende rol te laten spelen in de samenleving.
In de tweede plaats loopt hierdoor het aanzien van de politiek als geheel schade op. Dat kunnen we ons niet permitteren in een tijd van economische crisis, waarin Kamer en kabinet hun resterende gezag heel hard nodig hebben om met overwicht besluiten te kunnen nemen.
In de derde plaats zet dit gedrag, linksom of rechtsom, de coalitie onder druk. Rutte en Verhagen mogen dan om het hardst beweren dat de gedoogconstructie door het gedoe van vorige week nauwelijks of geen schade heeft opgelopen, wie een beetje politiek besef heeft, begrijpt dat dit wel zo is. Wilders zet met zijn provocaties de huidige coalitie wel degelijk onder druk en brengt het einde van die coalitie een stapje dichterbij. Dat is, vanuit het algemeen belang bezien, zorglijk en gevaarlijk. Niet omdat Nederland niet zonder een VVD/CDA-kabinet kan. Wel omdat nieuwe verkiezingen en discontinuïteit in beleid juist in het huidige tijdsgewricht zeer onwenselijk zijn.