Kerk & religie

Onkerkelijkheid stijgt van ene generatie op de andere

Eerst in het laatste kwart van de 19e eeuw werden de kerken in Nederland geconfronteerd met mensen die openlijk met kerk en godsdienst gebroken hadden. Bij de volkstelling van 1879 gaven ruim 12.000 personen op dat zij tot geen enkel kerkgenootschap behoorden.

dr. C. S. L. Janse
24 September 2011 10:15Gewijzigd op 1 March 2021 09:13
Foto RD, Henk Visscher
Foto RD, Henk Visscher

Die ontkerkelijking ging aanvankelijk vooral ten koste van de Hervormde Kerk en vrijzinnige kerken als de luthersen, de doopsgezinden en de remonstranten. In de jaren zestig kwam er een grote uitstroom op gang uit de Rooms-Katholieke Kerk. Sinds de jaren zeventig verloren de Gereformeerde Kerken steeds meer leden. Ook in de kleinere kerken van gereformeerde signatuur is er de laatste decennia duidelijk sprake van een grotere kerkverlating dan voorheen.

Onder de onkerkelijken zijn er echter heel wat die nog wel ergens aan geloven. De laatste decennia is er een nieuwe spiritualiteit opgekomen. Niet voor niets kwam de term ietsisme in zwang. Trouwens, ook voor velen die zeggen wel tot een kerk te behoren is God niet meer dan een onpersoonlijke kracht. Vooral onder rooms-katholieken is dat het geval.

Generatie-effect

Voor de groei van de onkerkelijkheid is vooral het generatie-effect van belang. Onder de jongeren is het percentage onkerkelijken belangrijk groter dan onder de generatie van hun ouders. En daar lag het alweer hoger dan onder de generatie van hun grootouders. Sinds jaar en dag is dit patroon uit de cijfers af te lezen.

Vandaar dat veel kerken sterk vergrijsd zijn. Het zijn voornamelijk 50-plussers die nog (af en toe) in de kerk komen. Dat geldt zeker van de kleine vrijzinnige kerkgenootschappen. Maar ook in de PKN (behalve in hervormd-gereformeerde kring) doet zich dit verschijnsel voor. Van de 75-plussers in Nederland rekent 31 procent zich tot de PKN, van de 18- tot 25 jarigen is dat nog maar 8 procent.

Een dergelijke leeftijdsopbouw leidt tot een demografisch deficit. Er overlijden dan jaarlijks meer kerkleden dan er kinderen gedoopt worden. Dat sterfteoverschot komt boven op de teruggang die het gevolg is van de kerkverlating.

De kleinere kerken in de gereformeerde gezindte geven wat dat betreft een ander beeld. Daar is van een sterfteoverschot geen sprake. Integendeel. De Gereformeerde Gemeenten hebben een groot geboorteoverschot. Het geboortecijfer lag daar vorig jaar op 20,7 promille en het sterftecijfer op 5,8. De (Oud) Gereformeerde Gemeenten in Nederland kennen nog een hoger geboorteoverschot.

Beperkte verliezen

Vergeleken met de PKN en de Rooms-Katholieke Kerk zijn in de gereformeerde gezindte de verliezen naar de onkerkelijkheid zeer beperkt. Bij de Gereformeerde Gemeenten is dat nog geen 0,4 procent per jaar. Bij de christelijke gereformeerden, de vrijgemaakten en de Nederlands gereformeerden zijn die verliezen ongeveer het dubbele. Bij de vrijgemaakten lagen de verliespercentages tot het eind van de vorige eeuw op hetzelfde lage niveau als bij de Gereformeerde Gemeenten. De toenemende openheid naar de wereld in vrijgemaakte kring eist hier echter haar tol.

Bij de Hersteld Hervormde Kerk, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Oud Gereformeerde Gemeenten biedt de kerkelijke statistiek helaas geen nadere gegevens over de verliezen naar de onkerkelijkheid. Maar die zullen zich niet op een heel ander niveau bevinden dan in de zojuist genoemde kerken.

Waar men die cijfers wel heeft, wijzen die onmiskenbaar op een groeiend aantal kerkleden dat onkerkelijk wordt. Bij de Gereformeerde Gemeenten nam dat in het afgelopen decennium toe van ruim 200 naar bijna 400 per jaar. Ook bij de vrijgemaakten was er sprake van een verdubbeling. In de Christelijke Gereformeerde Kerken bleef het aantal kerkverlaters betrekkelijk constant, maar daar waren de verliezen in het verleden al relatief hoog.

Verder moeten we bedenken dat ook in de kerken van gereformeerde signatuur de randkerkelijkheid toeneemt. Dat uit zich onder meer in een teruglopend kerkbezoek. De kerkelijke statistiek camoufleert die ontwikkelingen vaak een tijdlang. Dat is zeker het geval in de PKN en ook in de Hersteld Hervormde Kerk. Daar geldt dat belijdende leden en doopleden die (vrijwel) nooit meer in de kerk komen, niet uit de kerkelijke administratie worden verwijderd, tenzij ze dat zelf verzoeken.

Jongeren

Terecht wordt in allerlei discussies de nadruk gelegd op de jeugdige kerkverlaters. Uit de kerkelijke statistieken is hun aantal echter niet zo gemakkelijk af te leiden. Belijdende leden die afhaken kunnen 55, maar ook 25 jaar oud zijn. Doopleden die uit de kerkelijke administratie worden afgevoerd kunnen recalcitrante jongvolwassenen zijn, maar ook baby’s en kleuters van wie de ouders besloten hebben om als lid te bedanken.

Een cijfer dat in ieder geval een indicatie geeft van de kerkverlating door jongeren is het aantal personen dat jaarlijks belijdenis doet. In de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is dat aantal de laatste jaren gedaald. Niet dramatisch, maar de terugloop is onmiskenbaar. In 1996 en 1997 waren er nog meer dan 2000. Vorig jaar maar 1628. Daarentegen valt er bij de Gereformeerde Gemeenten een voortdurende stijging te constateren. Van 1387 in 2004 (toen dit cijfer voor het eerst gepubliceerd werd) naar 1556 in 2010. Bij de christelijke gereformeerden gaat het op en neer. In 2000 deden 751 jongeren belijdenis, in 2005 waren dat er 883, vorig jaar 799.

Wat in dit verband meer houvast biedt is hoeveel procent van een bepaald geboortejaar ter zijner tijd belijdenis doet. Uit de kerkelijke statistiek is dat cijfer slechts bij benadering af te leiden. Bij de vrijgemaakten ligt het aandeel gedoopten dat bij het bereiken van ”de jaren des onderscheids” belijdenis doet de laatste jaren op ongeveer twee derde. De Gereformeerde Gemeenten komen daar ook op uit. In de Christelijke Gereformeerde Kerken ligt dat aandeel waarschijnlijk iets lager, al zal het verschil niet groot zijn.

Grensverkeer

Overigens kan men daaruit weer niet afleiden dat een derde of meer van de jongeren onkerkelijk wordt. Behalve dat leden en doopleden hun kerk verlaten door onkerkelijk te worden, is er het kerkelijk grensverkeer. Die kerkelijke overgangen gaan veelal van streng orthodox naar minder orthodox en van een strikte naar een minder strikte leefstijl. Zo verliezen de Gereformeerde Gemeenten sinds jaar en dag niet te verwaarlozen aantallen leden aan de PKN en voordien aan de Hervormde Kerk. Ook de vrijgemaakten lijden duidelijk verliezen in het kerkelijk grensverkeer, onder meer naar de evangelischen. Binnen de PKN (en vroeger in de Hervormde Kerk) is er een uitstroom vanuit hervormd-gereformeerde kring naar midden en links in de kerk.

Naarmate in het kerkelijk milieu waar men opgroeit de afstand tot de seculiere cultuur groter is en de onderlinge sociale bindingen sterker, zullen mensen minder gauw onkerkelijk worden. Dat betekent immers een forse breuk met hetgeen je van huis uit hebt meegekregen. Eventuele onvrede uit zich dan eerder in het overstappen naar een ander, meer ruimdenkend en tolerant kerkelijk milieu. Waarschijnlijk zullen hun kinderen die in dat milieu opgroeien gemakkelijker met kerk en godsdienst breken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer